Als vreemdeling kan je aangehouden en opgesloten worden.

Detentie van een vreemdeling kan alleen met het oog op een doeltreffende verwijdering van de opgesloten persoon. Als je niet verwijderd kan worden, omdat er bijv. geen bevel om het grondgebied te verlaten tegen jou bestaat, dan mag je dus niet opgesloten worden.

De detentie van vreemdelingen is een mogelijkheid, geen verplichting.

Vrijheidsberoving

Als je niet voldoet aan de voorwaarden van de Verblijfswet kan je in bepaalde gevallen van je vrijheid worden beroofd met het oog op repatriëring. Na een vrijheidsberoving word je in een gesloten centrum geplaatst. Voor de detentie van al dan niet begeleide minderjarigen bestaat een aparte regeling. 

Vrijheidsberoving is mogelijk voor: 

  • derdelanders die niet toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van meer dan drie maanden in België of om er zich te vestigen en aan wie de minister of DVZ een bevel om het grondgebied te verlaten gegeven heeft om één van de redenen opgesomd in artikel 7 Verblijfswet, meer in het bijzonder wanneer er een risico op onderduiken bestaat of wanneer de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert (artikel 7 Vw)
  • derdelanders ten aanzien van wie een verwijderingsmaatregel is genomen en die er binnen de gestelde termijn geen gevolg aan hebben gegeven, meer in het bijzonder wanneer er een risico op onderduiken bestaat of wanneer de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingsprocedure ontweken of belemmerd wordt (artikel 27, §3 Vw)
  • derdelanders die in toepassing van de Verblijfswet door de met grenscontrole belaste overheden kunnen worden teruggedreven, en derdelanders die België trachten binnen te komen zonder aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde binnenkomstvoorwaarden te voldoen en die aan de grens een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, in afwachting van een machtiging om het grondgebied te betreden of een terugdrijving (artikel 74/5, §1 Vw)
  • derdelanders die een eerste of volgend verzoek om internationale bescherming hebben ingediend aan de grens of op het grondgebied en voor wie het onderzoek naar de voor de behandeling van het verzoek verantwoordelijke lidstaat loopt, wanneer er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken bestaat en voor zover de vasthouding evenredig is en er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast (artikel 51/5, §1 Vw)
  • derdelanders die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend maar voor wie België niet de voor de behandeling van het verzoek verantwoordelijke lidstaat is, wanneer er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken bestaat, wanneer de minister of DVZ vrijheidsberoving nodig acht voor de overdracht (artikel 51/5, §3, Vw)
  • derdelanders die een verzoek tot internationale bescherming hebben ingediend, wanneer vasthouding op basis van een individuele beoordeling nodig blijkt en er geen andere minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast,
    • 1) om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen,
    • 2) om de gegevens die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming te verkrijgen die niet zouden kunnen worden verkregen als de verzoeker niet zou worden vastgehouden, met name in geval van een risico op onderduiken,
    • 3) wanneer de verzoeker ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces wordt vastgehouden en er kan worden aangetoond op basis van objectieve criteria zoals het feit dat de verzoeker reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen of
    • 4) wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen (artikel 74/6, §1 Vw)
  • derdelanders die gebruik wensen te maken van de tijdelijke bescherming maar die door de minister of DVZ van de tijdelijke bescherming worden uitgesloten of die de toegang tot het grondgebied geweigerd worden of er niet of niet langer mogen verblijven in deze hoedanigheid (artikel 57/32, §2 Vw)
  • derdelanders die ter fine van weigering van toegang of verblijf gesignaleerd staan in het Schengeninformatiesysteem (SIS) of de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) omwille van een in artikel 8bis, § 1, 1° Vw bedoelde reden (verwijderingsbesluit genomen door een andere staat wegens een ernstige en daadwerkelijke bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid of de niet-naleving van de nationale verblijfsreglementering) tijdens de procedure tot erkenning van een verwijderingsbesluit (artikel 8bis, §4 Vw)
  • derdelanders die geen houder zijn van de bij artikel 2 vereiste stukken (binnenkomstdocumenten) of die zich bevindt in een van de andere in artikel 3 bedoelde gevallen (geen documenten ter staving van doel en verblijfsomstandigheden van het voorgenomen verblijf, onvoldoende bestaansmiddelen, signalering in het SIS of de ANG, potentieel risico voor internationale betrekkingen van België of andere Schengenlidstaat, potentieel risico voor openbare rust, openbare orde of nationale veiligheid, terugwijzing of uitzetting sedert minder dan tien jaar, niet opgeheven of opgeschort inreisverbod, drager van ziekte die volksgezondheid bedreigt) (artikel 74/4 Vw) 

Beroepsmogelijkheden tegen vrijheidsberoving

Tegen een maatregel van vrijheidsberoving kan je een verzoek tot invrijheidsstelling indienen bij de raadkamer van de correctionele rechtbank. Dat gebeurt best zo snel mogelijk na de vrijheidsberoving. Je kan elke maand opnieuw een beroep indienen. De termijn van een maand begint te lopen vanaf de laatste beschikking of arrest van het onderzoeksgerecht tot handhaving van de detentie.

De raadkamer gaat alleen na of de maatregelen van vrijheidsberoving of tot verwijdering van het grondgebied in overeenstemming zijn met de wet. De raadkamer mag zich niet uitspreken over de gepastheid of de opportuniteit van de beslissing tot vrijheidsberoving. 

De rechtspraak van de raadkamers van de verschillende gerechtelijke arrondissementen is niet eenduidig. De grens tussen controle van de wettelijkheid en van de opportuniteit is soms dun.

Als je een verzoek tot invrijheidsstelling instelt, dan schort dat de uitvoering van de verwijderingsmaatregel niet op. Daardoor is het beroep bij de raadkamer vaak weinig effectief. De effectiviteit van het beroep verschilt bovendien per gerechtelijk arrondissement.

Tegen een beschikking van de raadkamer kan je binnen de 24 uur na de betekening ervan een beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) van het hof van beroep. Je blijft opgesloten tot de KI zich uitspreekt.

Ook het Openbaar Ministerie kan binnen de 24 uur na de beschikking van de raadkamer hoger beroep aantekenen bij de KI.

Wanneer de minister verplicht was de raadkamer te vatten – nl. bij een tweede verlenging van een vrijheidsberovende maatregel – kan ook hij een beroep instellen tegen de beslissing van de raadkamer.

Tegen een  beslissing van de KI die de vrijheidsberoving handhaaft of beveelt, kan je binnen de 15 dagen na de betekening ervan een cassatieberoep indienen bij het Hof van Cassatie. Tijdens het cassatieberoep blijf je opgesloten.

Ook de procureur-generaal bij het hof van beroep kan een beroep instellen bij het Hof van Cassatie.

De minister kan tegen een  beslissing tot invrijheidstelling cassatieberoep aantekenen in de gevallen waarin hij verplicht is de raadkamer te vatten. 

Contacteer onze juridische helpdesk voor meer informatie over de beroepsmogelijkheden bij de Dublinprocedure.   

Duur van de opsluiting

Volgens de Verblijfswet (Vw) kunnen derdelanders worden aangehouden en opgesloten voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de verwijderingsmaatregel.

De duur van de vrijheidsberoving is in principe maximum twee maanden. Deze termijn kan onder bepaalde voorwaarden verlengd worden tot maximum vijf maanden of tot maximum acht maanden.

Verzet tegen repatriëring kan in de praktijk leiden tot vrijheidsberoving zonder beperking.

Voor asielzoekers gelden in sommige gevallen specifieke regels.

De duur van de vrijheidsberoving is in principe maximum twee maanden (artikelen 7, 25, 27, 29, 74/5 en 74/6 Vw). De minister of de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kan onder bepaalde voorwaarden de termijn verlengen.

De minister of DVZ kan de oorspronkelijke termijn van twee maanden verlengen (artikelen 7, 25, 29, 74/5, 74/6 Vw) mits volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • binnen zeven werkdagen na de opsluiting van betrokkene de nodige stappen met het oog op de verwijdering genomen werden, 
  • de nodige stappen met het oog op de verwijdering voortgezet worden met de vereiste zorgvuldigheid en
  • de effectieve verwijdering binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is. 

Soms geldt bijkomend als voorwaarde dat er een uitvoerbare maatregel van terugdrijving is genomen (artikelen 74/5 en 74/6, §1 Vw).

Soms is er geen verlenging mogelijk (artikel 74/6, §1bis Vw). 

De eerste verlenging van de termijn van de vrijheidsberoving wordt bevolen door de minister of DVZ. De verlenging bedraagt in dit geval twee maanden.

De tweede verlenging kan alleen door de minister genomen worden. Een tweede verlenging bedraagt maar een maand. De minister vraagt in dat geval de raadkamer om de wettigheid van de verlenging te controleren, zoniet laat de raadkamer de betrokkene vrij. 

Na vijf maanden vrijheidsberoving wordt de betrokkene vrijgelaten, tenzij verdere verlenging tot maximum acht maanden noodzakelijk wordt geacht. 

De minister kan een vrijheidsberoving van vijf maanden verlengen met telkens een maand tot maximum acht maanden wanneer de vrijheidsberoving noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid.

Bij elke verlenging vraagt de minister de raadkamer om de wettigheid van de verlenging te laten controleren. Zoniet stelt de raadkamer de betrokkene in vrijheid.

DVZ kan belissen om een nieuwe beslissing tot vrijheidsberoving te nemen wanneer een vreemdeling wederrechtelijk verzet pleegt tegen de repatriëring waardoor een poging tot repatriëring mislukt. Het gaat dan niet om een verlenging van een detentiemaatregel maar om een nieuwe detentiemaatregel waardoor een nieuwe termijn van vasthouding begint te lopen. 

  • Het Hof van Cassatie bevestigde deze praktijk meerdere malen (Cass. 22 januari 1997, Cass. 31 augustus 1999, Cass. 28 september 1999, Cass. 31 maart 2004, Cass. 6 febuari 2007). Het Hof stelt dat geen enkele wetsbepaling verhindert dat een nieuwe beslissing overeenkomstig artikel 74/5, §1 wordt genomen, wanneer de uitvoering van de verwijdering van een vreemdeling enkel omwille van zijn wederrechtelijk verzet niet is gebeurd. 
  • Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kwam tot hetzelfde besluit in zijn arrest van 2 juni 2005 (Kabongo/België, nr. 52467/99). Volgens het EHRM is er in de zaak geen sprake van schending van artikel 3 EVRM en artikel 5 EVRM omdat de overheid haar volgehouden wil om betrokkene van het grondgebied te verwijderen kan aantonen. 
  • In de praktijk kan het nemen van een nieuwe detentiemaatregel leiden tot een onbeperkte opsluitingsduur. Vrijheidsberoving van onbeperkte duur is in strijd met de Grondwet (artikelen 10 en 11) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 5). 

Volgens de Terugkeerrichtlijn mag de detentie van een derdelander die niet meerwerkt aan de repatriëring maximum 18 maanden duren (artikel 15, lid 6).

Een asielzoeker kan in een gesloten centrum worden vastgehouden met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat of het uitvoeren van de overdracht wanneer:

  • er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken bestaat,
  • voor zover de vasthouding evenredig is en
  • er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast.

De Verblijfswet bevat geen definitie van een ‘significant’ risico op onderduiken en definieert het risico op onderduiken enkel aan de hand van objectieve criteria. Het is niet duidelijk wanneer men hier toepassing van mag maken.

De Verblijfswet bepaalt evenmin wat verstaan moet worden onder 'minder dwingende maatregelen'. Dit dient bij KB te worden vastgesteld.

Detentie met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat

Vasthouding mag alleen voor de duur die noodzakelijk is voor het vaststellen van de verantwoordelijke staat (Dublinonderzoek) en mag in principe niet langer dan zes weken zijn (artikel 51/5, §1, lid 2 Vw).

Detentie met het oog op het uitvoeren van de overdracht

Wanneer vaststaat dat België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, kan de asielzoeker worden vastgehouden voor de tijd die noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht naar de verantwoordelijke staat. Ook in dat geval duurt de termijn van vasthouding maximum zes weken (artikel 51/5, §3 en artikel 51/6 Vw). Wanneer de overdracht niet binnen de termijn van zes weken plaatsvindt, kan de vreemdeling niet langer op deze grond worden vastgehouden.

De detentietermijn van maximum zes weken met het oog op het uitvoeren van de overdracht komt bovenop de termijn voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat (Dublinonderzoek). Het gaat dus om twee keer maximum zes weken. 

De vasthoudingstermijn wordt automatisch gestuit zolang het beroep ingediend tegen de overdrachtsbeslissing (bijlage 25quater/bijlage 26quater) opschortende werking heeft. Dit betekent dat er vanaf het UDN-verwerpingsarrest automatisch een verlenging is van de vasthoudingstermijn met opnieuw zes weken.

De wet bepaalt uitdrukkelijk dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij aan de Dublin-procedure is onderworpen.

Detentie van asielzoekers op het grondgebied

De detentie van asielzoekers op het grondgebied is maar wettig wanneer dit:

  • op basis van een individuele beoordeling nodig blijkt en
  • er geen andere minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast 

De Verblijfswet voorziet op dit moment alleen de verplichting om op een bepaalde plaats te verblijven als dwingende maatregel. Andere minder dwingende maatregelen zullen bij KB worden bepaald. 

Een asielzoeker kan worden vastgehouden op het grondgebied (artikel 74/6 Vw):

  • om de identiteit of nationaliteit van de betrokkene vast te stellen of na te gaan
  • om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan de asielaanvraag  en die niet zouden kunnen worden verkregen als de asielzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken van de betrokkene
  • wanneer de betrokkene ter voorbereiding van de terugkeer en/of uitvoering van het verwijderingsproces wordt vastgehouden, en er kan worden aangetoond op basis van objectieve criteria, zoals het feit dat de betrokkene reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene de asielaanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen
  • wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen 

De Verblijfswet bepaalt uitdrukkelijk dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een asielaanvraag heeft ingediend. 

De duur van de vasthouding bedraagt maximum twee maanden (plus de duur van de aangewende beroepstermijn). DVZ kan die termijn met twee maanden verlengen om redenen van nationale veiligheid of openbare orde. Nadien is twee keer een verlenging met een maand mogelijk door de minister. De maximumtermijn bedraagt dus zes maanden. 

Detentie aan de grens 

Aan de grens kunnen, in afwachting van de machtiging om in het rijk toegelaten te worden of van een terugdrijving, worden vastgehouden (artikel 74/5 Vw):

  • de vreemdeling die met toepassing van de Verblijfswet door de met grenscontrole belaste overheden kan worden teruggedreven
  • de vreemdeling die het Rijk tracht binnen te komen zonder aan de binnenkomstvoorwaarden (artikel 2 en 3 Vw) te voldoen en een verzoek om internationale bescherming doet aan de grens

Een vreemdeling mag in geen geval worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. 

Detentie aan de grens mag de twee maanden niet te boven gaan. De minister of zijn gemachtigde kan de vasthouding wel verlengen met een periode van twee maanden als:

  • de vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel tot terugdrijving
  • de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen de zeven werkdagen vanaf terugdrijvingsmaatregel wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn

Na deze verlengingen kan enkel de minister nog overgaan tot verlenging.

Vasthouding mag in principe nooit langer duren dan vijf maanden. Maar in de gevallen waarin dit noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid, kan de vasthouding nog eens verlengd worden met telkens één maand, zonder dat de totale duur van de vasthouding meer dan acht maanden mag bedragen.

De duur van de vasthouding wordt van rechtswege opgeschort gedurende de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

De verzoeker voor internationale bescherming wordt toegelaten tot het grondgebied:

  • wanneer het CGVS een beslissing neemt tot verder onderzoek van het verzoek om internationale bescherming
  • wanneer het CGVS geen beslissing heeft genomen binnen de vier weken nadat het CGVS het verzoek heeft ontvangen

Tijdens de aangewende termijn om beroep in te stellen bij de RvV zoals bedoeld in artikel 39/57 Vw wordt de detentietermijn geschorst.

Als de RvV het dossier terug overmaakt aan het CGVS voor bijkomend onderzoek wordt de detentietermijn geschorst met één maand (artikel 74/5, §3, lid 5 Vw).