Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 118.156 - 31-01-2014

Samenvatting

Verzoeker haalt het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 1/2014 van 16 januari 2014 aan en stelt dat, hoewel het Hof hier oordeelde over de daadwerkelijkheid van het beroep inzake beslissingen die werden genomen op grond van artikel 57/6/1 inzake asielaanvragen die worden ingediend door een onderdaan van een veilige land van herkomst of van een staatloze die voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had, verzoekster zich in een parallelle juridische situatie bevindt en geen adequaat rechtsmiddel heeft. Zij parafraseert verder het voormelde arrest nr. 1/2014. In een derde, vierde en vijfde onderdeel van haar tweede middel zet verzoekster haar kritiek uiteen aangaande de motieven van de aangevochten akte. De thans bestreden beslissing tot weigering van inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag werd genomen op grond van artikel 57/6/2 Vw.
Luidens artikel 39/2, § 1, derde lid, 3° Vw. staat, in afwijking van het tweede lid van deze bepaling tegen de beslissingen die genomen zijn op grond van artikel 57/6/2 van de wet een annulatieberoep, en dus in beginsel ook een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, gezien artikel 39/82- open.
Verzoekster die erop wijst dat artikel 23 van de Procedurerichtlijn, waarnaar in het arrest 1/2014 van het Grondwettelijk Hof wordt verwezen, niet alleen betrekking heeft op de aanvragen van asielzoekers uit veilige landen, maar ook, luidens het vierde lid, h), op hernieuwde asielverzoeken, maakt in de huidige stand van het geding en prima facie aannemelijk dat een parallelle beoordeling zich opdringt ten aanzien van de onderhavige zaak. Het eerste middel is ernstig.
Verzoekster verwijst naar het feit dat zij naar Iran gerepatrieerd zal worden terwijl uit haar asielaanvraag blijkt dat zij er voor haar leven vreest en terwijl zij geen beroep kan doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het nadeel is dus onherstelbaar, zo betoogt zij, omdat een eventuele annulatie van de bestreden beslissing, na een gedwongen verwijdering, niet voor gevolg kan hebben dat zij de asielprocedure in België verder kan voeren. De Raad is van oordeel dat, gelet op het geheel van de motieven van dit arrest, ieder redelijk denkend mens onmiddellijk inziet dat verzoekster, door de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te ondergaan .