Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 164.561 - 22-03-2016

Samenvatting

Het absolute karakter van artikel 3 EVRM verplicht staten niet enkel om zich te onthouden van schendingen van dit artikel, maar ook om schendingen ervan, onder meer door buitenlandse autoriteiten buiten het grondgebied, te voorkomen.
Verweerder heeft de persoonlijke elementen niet concreet onderzocht in het licht van artikel 3 EVRM, in het bijzonder gezien verzoekers Syrische christenen op leeftijd zijn die in Aleppo verblijven. Gezien deze persoonlijke elementen en de onbetwistbare onveiligheidssituatie in Syrië in het algemeen en Aleppo in het bijzonder lijkt het risico op onmenselijke of vernederende behandeling voldoende concreet en waarschijnlijk. De motivering van verweerder is verder ‘op zijn minst onhandig’, waar hij stelt dat er al sinds 2011 een burgeroorlog woedt in de provincie Aleppo, maar dat niets verzoekers belet er een normaal leven te leiden. Dat een Belgische administratieve beslissing geen invloed heeft op de algemene context in Syrië, sluit niet uit dat zij een impact kan hebben op de persoonlijke situatie van de verzoekers, in het bijzonder gezien de specifieke situatie waarin zij zich bevinden. Dat de situatie van verzoekers niet verslechterd is sinds de visumaanvraag, toont niet aan dat DVZ een grondig onderzoek in het licht van de fundamentele rechten opgenomen in artikel 3 EVRM heeft gevoerd.
Op basis van het bovenstaande maken de verzoekers op het eerste zicht een schending van de materiële motiveringsplicht in het licht van artikel 3 EVRM aannemelijk.