Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 97.183 - 21-02-2013

Samenvatting

De verwerende partij kan aldus niet dienstig voorhouden dat artikel 3.1. van het VN Kinderrechtenverdrag enkel van toepassing is op maatregelen die genomen worden betreffende kinderen. Ook maatregelen die kinderen onrechtstreeks beïnvloeden, vallen onder de werkingssfeer van artikel 3.1. van het VN Kinderrechtenverdrag en dus bij uitbreiding onder artikel 24 van het Handvest. Uit het bovenstaande blijkt voorts dat artikel 5, § 5 van richtlijn 2003/86/EG tekstueel gedeeltelijk overeenstemt met artikel 3.1. van het VN Kinderrechtenverdrag, waar het uitdrukkelijk bepaalt dat de Lidstaten bij de behandeling van het verzoek tot toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging terdege rekening dienen te houden met de belangen van minderjarige kinderen.
Ten dezen is het van belang om te wijzen op het arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2012 in de gevoegde zaken C-356/11 en C-357/11 (overwegingen 78, 79 en 80).Daaruit volgt dat, zonder afbreuk te doen aan hun beoordelingsmarge, Lidstaten gehouden zijn om verzoeken om gezinshereniging te onderzoeken in het belang van betrokken kinderen en dit teneinde het gezinsleven te begunstigen. Lidstaten dienen bij de tenuitvoerlegging van richtlijn 2003/86/EG een evenwichtige en redelijke beoordeling te maken van “alle in het geding zijnde belangen” en “daarbij in het bijzonder rekening te houden met belangen van de betrokken kinderen”.
In casu stelt de Raad vast, bij nazicht van het administratief dossier, dat verwerende partij op de hoogte was van het bestaan van de minderjarige dochter van verzoekster, minstens betwist de verwerende partij niet dat zij op de hoogte was van het bestaan van de minderjarige dochter van verzoekster. De Raad stelt evenwel vast dat noch uit de eerste bestreden beslissing noch uit het administratief dossier kan worden opgemaakt of worden vastgesteld dat in casu een evenwichtige en redelijke beoordeling werd gemaakt van alle in het geding zijnde belangen, minstens dat in het bijzonder rekening werd gehouden met de belangen van verzoeksters minderjarige dochter. De verwerende partij blijft voorts in gebreke om dit aan te tonen in haar nota met opmerkingen, daar zij zich beperkt tot de opmerking dat dat de eerste bestreden beslissing enkel betrekking heeft op verzoekster en niet op haar minderjarig kind. In de mate dat verwerende partij aldus van mening is dat er geen terdege rekening moest worden gehouden met het hoger belang van de minderjarige dochter, en in de mate dat noch uit de bestreden beslissing noch uit het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij de vereiste beoordeling heeft gemaakt van alle in het geding zijnde belangen, is een schending van artikel 12bis, § 7 van de Vreemdelingenwet aangetoond.
Ook voor wat betreft de tweede bestreden beslissing blijkt noch uit het bevel zelf noch uit het administratief dossier dat de verwerende partij rekening heeft gehouden met het belang van de minderjarige dochter. In haar nota met opmerkingen toont de verwerende partij dit ook niet aan.
Ten dezen en ten overvloede wijst de Raad erop dat artikel 74/13 van de vreemdelingenwet luidt: “Bij het nemen van een beslissing tot verwijdering houdt de minister of zijn gemachtigde rekening met het hoger belang van het kind, het gezins- en familieleven en de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land.”
De Raad wijst erop dat artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, de omzetting vormt van artikel 5 van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: Terugkeerrichtlijn). Bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn zijn Lidstaten daarenboven eveneens gehouden om artikel 24 van het Handvest na te leven.
Aangezien uit de tweede bestreden beslissing noch uit het administratief dossier blijkt dat er rekening werd gehouden met de individuele omstandigheden van verzoekster, minstens dat die elementen in overweging werden genomen die redelijkerwijs in aanmerking dienden genomen te worden, met name het bestaan van haar minderjarig dochter, werd de tweede bestreden beslissing niet redelijk verantwoord en maakt het dan ook een schending uit van het redelijkheidsbeginsel.