Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 131.614 - 17-10-2014

Samenvatting

De verzoekers zijn niet opgesloten in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in artikel 74/8 en artikel 74/9 Vreemdelingenwet. 
Wanneer de verzoekende partij van haar vrijheid beroofd is in functie van een uitwijzing, maakt zij voorwerp uit van een verwijderingsmaatregel waarvan de uitvoering imminent is. In dat geval, staat wettelijk vast dat schorsing van die maatregel volgens de gewone schorsingsprocedure, te laat zal komen en niet effectief zal zijn. 
In omgekeerde zin, is de enkele aflevering van een bevel om het grondgebied te verlaten aan een vreemdeling die geen voorwerp is van een bewarende maatregel in functie van een gedwongen uitwijzing, geen situatie van imminent gevaar die de procedure in uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigt. De enkele vrees dat de uitvoering van de bestreden akte op elke moment, na het verstrijken van de termijn die is toegekend voor vrijwillige terugkeer, laat niet toe om vast te stellen dat de gedwongen verwijdering zich effectief plots zal voordoen van zodra de termijn verstreken is.
Toch, in uitzonderlijke zaken, en om te voldoen aan de vereisten van artikel 13 EVRM, moet de verzoekende partij de mogelijkheid behouden om de schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid te vragen van een bevel om het grondgebied te verlaten, zelfs waar zij niet het voorwerp uitmaken van dwangmaatregelen, wanneer het noodzakelijk en dringend is om een effectief onderzoek te doen van de grieven op basis van artikel 3 EVRM (zie EHRM 27 februari 2014, Josef/België, § 104)
Het is in dit geval aan de verzoekende partij om in de uiteenzetting over de uiterste dringendheid van de ingediende vordering tot schorsing, de reden uiteen te zetten waarom zij meent dat de gewone vordering tot schorsing te laat zou komen en niet effectief zou zijn. 
Rekening houdend met de ziektes waaraan drie van de verzoekers leiden, in het bijzonder K.M.E. wiens toestand twee verlengingen van de machtiging tot verblijf rechtvaardigden, de aflevering van een bevel om het grondgebied te verlaten aan twee gezinsleden, de situatie van de verzoekster (een moeder, die zelf ziek is, die zes kinderen heeft waarvan er twee ziek zijn), het ingeroepen risico op mogelijke schending van artikel 3 EVRM, het feit dat de zes gezinsleden school lopen, het feit dat de verzoekers sinds 5 mei 2010 wettig in België verblijven, meent de Raad hier dat de schorsing volgens de gewone procedure te laat zal komen en niet effectief zal zijn. (EHRM, Josef tegen België, 27 februari 2014).