Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 143.261 - 14-04-2015

Samenvatting

Verzoeker erkent, waar hij dit tijdens het gehoor bij het CGVS blijkens de terecht aangehaalde verklaringen in de bestreden beslissing nog ontkende, in het onderhavige verzoekschrift dat hij vanuit Syrië een Armeens paspoort aanvroeg, dat hij in Armenië heeft verbleven en dat hij aldaar zijn Armeens paspoort bekwam.
 
Ter terechtzitting verklaarde hij, ondervraagd overeenkomstig artikel 14 PR RvV, dat hij einde 2012 naar een Armeens paspoort vroeg; hij had het nodig omdat hij met zijn Syrisch paspoort omwille van de Syrische burgeroorlog niet kon reizen.
 
Verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd waar hij beweert dat het nooit zijn bedoeling was om de Armeense nationaliteit te bekomen, dat hij “alleen formeel maar niet echt” de Armeense nationaliteit bezit en dat deze nationaliteit hem niet kan worden tegengeworpen. Het was, blijkens hetgeen hij aangeeft in het verzoekschrift, verzoeker zelf die een Armeens paspoort aanvroeg en bekwam, hetgeen ertoe leidde dat zijn nationaliteitsband met Armenië tot stand kwam. Hoe uit het Nottebohm-arrest zou kunnen worden afgeleid dat de Armeense nationaliteit hem niet mag worden tegengeworpen, kan niet worden ingezien. Dit arrest handelt immers geenszins over de tegenstelbaarheid van de nationaliteitsband aan de persoon en het land die deze band zelf zijn aangegaan; het betreft de situatie waarin dit land de nationaliteit van de onderdaan tegenstelbaar wil maken aan een derde land.
 
Bij het onderzoek van een asielaanvraag van een asielzoeker met een dubbele of meervoudige nationaliteit is het echter wel noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen het bezit van een nationaliteit in de juridische zin enerzijds en de beschikbaarheid van bescherming in het betrokken land anderzijds. Er kunnen namelijk gevallen zijn waarin de asielzoeker beschikt over de nationaliteit van een land ten aanzien waarvan hij geen vrees aanvoert doch waarin zulke nationaliteit als ineffectief kan worden beschouwd omdat deze niet dezelfde bescherming behelst als degene die normaliter aan de burgers van dat land wordt geboden. In dergelijke omstandigheden staat het bezit van een tweede nationaliteit niet in de weg aan het toekennen van de vluchtelingenstatus. De UNHCR-proceduregids bevat geen afdwingbare rechtsregels doch wel waardevolle aanwijzingen voor het vaststellen van de vluchtelingenstatus overeenkomstig artikel 1 van het Verdrag van Genève.
 
Het voorgaande wordt blijkens de ter terechtzitting neergelegde e-mailcorrespondentie eveneens benadrukt door J.C. Hathaway, die erop wijst dat de vraag is of de nationaliteit effectief is en of het toegekende burgerschap wordt aanzien en behandeld als werkelijk en volwaardig burgerschap.
 
Aldus rijst de vraag of verzoeker, die afkomstig is uit de Armeense diaspora, in en door Armenië wordt aanzien en behandeld als een volwaardig burger van dit land en hij bijgevolg aldaar dezelfde bescherming geniet als de bescherming die door dit land wordt verleend aan de andere burgers van dit land. Verzoeker bezit onmiskenbaar de Armeense nationaliteit in juridische zin; de vraag rijst of de invulling van de rechten en plichten tussen Armenië en verzoeker, afkomstig uit de Armeense diaspora, dezelfde is als deze van de rechten en plichten tussen Armenië en de andere burgers van dit land.
 
Aangezien de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ter zake de nodige onderzoeksbevoegdheid ontbeert, ontbreekt het de Raad derhalve aan essentiële elementen om te komen tot de in artikel 39/2, § 1, tweede lid, 1° van de vreemdelingenwet bedoelde bevestiging of hervorming zonder aanvullende onderzoeksmaatregelen te moeten bevelen. Bijgevolg dient de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 39/2, § 1, tweede lid, 2° van de vreemdelingenwet te worden vernietigd.