Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 176.192 - 12-10-2016

Samenvatting

Een uitwijzing naar een bevoegde lidstaat onder de Dublin-III-Verordening en de verantwoordelijkheid van deze lidstaat wordt bijgevolg slechts verhinderd indien ernstig gevreesd moet worden dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers om internationale bescherming in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Verzoekster voert aan dat zij als alleenstaande vrouw een kwetsbaar profiel heeft. Zij werd op haar vluchtroute in Soedan verkracht door drie mannen, waar zij een hiv-besmetting en psychische schade aan heeft overgehouden. Verzoekster voegt ter staving medische attesten bij haar verzoekschrift. Zij maakt aldus prima facie aannemelijk dat zij een kwetsbaar profiel heeft. Ze verwijst daarbij naar het arrest Tarakhel t. Zwitserland van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 4 november 2014 en betoogt dat, gelet op haar kwetsbaar profiel, de situatie in de Dublin ontvangststaat moet geëvalueerd worden met grote voorzichtigheid op basis van een volledige, rigoureuze en geactualiseerde informatie.
De Raad benadrukt dat in het licht van artikel 3 van het EVRM, er in hoofde van de verwerende partij bij het uitvoeren van een gedwongen verwijdering de plicht rust om een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te verrichten van gegevens die wijzen op een reëel risico op een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling (cf. EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93, Chahal v. Verenigd Koninkrijk, par. 96; EHRM 11 juli 2000, nr. 40035/98, Jabari v. Turkije, par. 39; EHRM 12 april 2005, nr. 36378/02, Shamayev e.a. v. Georgië en Rusland, par. 448).
In dit opzicht, leert de Raad uit het arrest Tarakhel van 4 november 2014 van het EHRM, door verwerende partij gekend en aangehaald, dat gezien de delicate en evolutieve situatie in Italië, het onderzoek in asieldossiers waar een Dublinoverdracht wordt overwogen met de grootste voorzichtigheid moet gebeuren, wat in hoofde van de verwerende partij minstens een volledig en nauwgezet onderzoek inhoudt dat gesteund is op actuele informatie. Verzoekster maakt aannemelijk dat zij behoort tot een kwetsbare groep die bijzondere bescherming vereist, zodat er in casu wel garanties moeten worden verkregen van de Italiaanse autoriteiten, nu zij aannemelijk maakt dat zij specifieke noden heeft op materieel, fysiek of psychologisch vlak en dat in casu bijkomende concrete en individuele waarborgen moeten worden verkregen over de specifieke omstandigheden waarin verzoekster zal worden opgevangen in Italië (EHRM 4 november 2014, nr. 29217/12, Tarakhel v. Zwitserland; EHRM 13 januari 2015, nr. 51428/10, A.M.E v. Nederland).
In de zaak M.S.S. v. Griekenland en België, van 21 januari 2011, paragraaf 249 wordt door het EHRM het volgende gesteld: “The Court is of the opinion, however, that what is at issue in the instant case cannot be considered in those terms. Unlike in the above-cited Müslim case ( § § 83 and 84), the obligation to provide accommodation and decent material conditions to impoverished asylum-seekers has now entered into positive law and the Greek authorities are bound to comply with their own legislation, which transposes Community law, namely Council Directive 2003/9/EC laying down minimum standards for the reception of asylum-seekers in the member States (“the Reception Directive”; see paragraph 84 above).”
Dit standpunt wordt in latere rechtspraak van het EHRM bevestigd (zie arrest Tarakhel v. Zwitserland, van 4 november 2014, par. 96). In deze zin moet de aangevoerde schending van artikel 3 EVRM dan ook worden bekeken in het licht van de positieve verplichtingen die voor Italië voortvloeien uit de EU Opvangrichtlijn. Waar de verwerende partij in haar nota betoogt dat het arrest Tarakhel enkel betrekking heeft op gezinnen met minderjarige kinderen, verengt zij de toepassing van het begrip “kwetsbare persoon” op een wijze die niet verenigbaar is met de Opvangrichtlijn. Immers vernoemt artikel 21 van de Opvangrichtlijn als kwetsbare personen waarvoor bijzondere waarborgen noodzakelijk zijn (artikel 2(k) Opvangrichtlijn) uitdrukkelijk zowel personen die met een ernstige ziekte als personen die werden verkracht. De verwerende partij kan dan ook niet ernstig voorhouden dat verzoekster, waarvan niet wordt betwist dat zij werd verkracht en aan hiv lijdt, niet kan worden beschouwd als een persoon met een kwetsbaar profiel bij het toepassen van de Europese regelgeving.
Ook merkt verzoekster terecht op dat een nieuwe verwijderingsmaatregel werd genomen zonder dat verzoekster gehoord werd omtrent eventuele bijkomende noden, dit te meer nu de verwerende partij nietonwetend kon zijn van verzoeksters medische en psychische aandoening. Bovendien gebiedt artikel 74/13 uitdrukkelijk om met de gezondheidstoestand rekening te houden bij het uitvaardigen van een verwijderingsmaatregel. Uit de gegevens van de zaak blijkt niet dat bij het nemen van het bevel van 6 oktober 2016, de verwerende partij op enig ogenblik rekening heeft gehouden met de nochtans prangende en op afdoende wijze geattesteerde hiv-problematiek van verzoekster. Door geen rekening te houden met verzoeksters medische situatie, waar zij nochtans van op de hoogte was, heeft de verwerende partij artikel 74/13 iuncto de motiveringsplicht geschonden. Verzoekster maakt eveneens een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest aannemelijk. Het middel is ernstig.