Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 176.046 - 10-10-2016

Samenvatting

De verzoekster benadrukt dat zij schoolgaande kinderen heeft, die reeds heel wat hebben meegemaakt. Een overdracht naar Duitsland is volgens de verzoekster alles behalve in het belang van haar kinderen. Zij verwijst hierbij naar een rapport gepubliceerd op de website www.europarl.europa.eu waarin gewag wordt gemaakt van het feit dat kinderen in de Duitse opvangcentra niet steeds onderwijs krijgen omwille van plaatsgebrek in deze centra en dat zij ook niet steeds naar de lokale scholen worden gestuurd en waarin tevens wordt gemeld dat er in de opvangcentra vaak geen plaats is voor kinderen om er te spelen. De verzoekster verwijst tevens naar een passage uit diezelfde publicatie waaruit blijkt dat er gevallen zijn gemeld van seksueel geweld ten overstaan van vrouwen en kinderen in opvangcentra. Zij benadrukt verder de passages uit deze publicatie die handelen over een ernstig probleem van overbevolking in vele Duitse opvangcentra, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat vrouwen en kinderen niet steeds konden worden ondergebracht in een afgescheiden onderkomen en hetgeen in het algemeen leidt tot een beperkte leefruimte en een beperkte toegang tot sanitaire voorzieningen. Daarnaast wordt in de door de verzoekster geciteerde passages tevens vermeld dat de overbevolking het in de praktijk moeilijk maakt om specifieke voorzieningen te treffen ten aanzien van kwetsbare personen. De verzoekster besluit dat de gemachtigde hieromtrent niet deftig heeft gemotiveerd.
 
Uit verzoeksters betoog komt zodoende naar voor dat, gelet op haar specifiek profiel van alleenstaande vrouw met vijf minderjarige schoolgaande kinderen, de motivering niet afdoende is in het licht van artikel 3 van het EVRM.
 
(…)
 
In casu dient dan ook te worden geverifieerd of de gemachtigde de algemene situatie met betrekking tot de opvangomstandigheden in Duitsland voor asielzoekers heeft onderzocht in het licht van de specifieke situatie van de verzoekster, met name haar individuele omstandigheden en in het bijzonder haar positie als alleenstaande vrouw (weduwe) met vijf minderjarige kinderen van respectievelijk zestien, vijftien, tien, acht en zes jaar oud. De Raad heeft hierbij bijzonder oog voor de bevindingen van het EHRM in de zaak Tarakhel.
 
In de zaak Tarakhel oordeelde het EHRM dat hoewel de opvangomstandigheden voor asielzoekers in Italië niet vergelijkbaar zijn met de schrijnende opvangomstandigheden in Griekenland en dus niet voldoende ernstig zijn om alle overdrachten naar Italië te schorsen, er op basis van de beschikbare informatie ernstige twijfels zijn over de huidige capaciteit van het Italiaanse opvangsysteem. De mogelijkheid dat een betekenisvol aantal asielzoekers, bij overdracht aan Italië, zonder opvang komt te staan of wordt opgevangen in overbevolkte voorzieningen zonder enige privacy of zelfs in ongezonde of gewelddadige omstandigheden, kan volgens het Hof niet zomaar worden afgewezen als ongegrond (EHRM 4 november 2014, nr. 29217/12, Tarakhel v. Zwitserland, par. 115 en 120). Het EHRM baseert zich voor deze stelling op de eerder vermelde UNHCR aanbevelingen van juli 2013 en het rapport van de Commissaris van de Mensenrechten van de Raad van Europa van 18 september 2012 alsook in zeer belangrijke mate op het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe/OSAR van oktober 2013. Het EHRM stipt de verschillende opvangsystemen in Italië aan (CARA-centra en het SPRAR-netwerk) en komt tot de bevinding dat de Italiaanse opvangstructuren niet in staat zijn om het grootste deel van de vraag om opvang, laat staan de gehele vraag om opvang, te absorberen (EHRM 4 november 2014, nr. 29217/12, Tarakhel v. Zwitserland, par. 108-110 en 115). In het kader van deze algemene problematiek van ontoereikende opvangcapaciteit, oordeelde het EHRM dat een aantal concrete waarborgen moet worden verkregen over de opvang van minderjarige asielzoekende kinderen, ongeacht of zij begeleid worden door hun ouders.
 
Het EHRM stelt concreet dat het aan de Zwitserse overheden toekomt om de nodige waarborgen van de Italiaanse overheden te verkrijgen dat bij aankomst in Italië, ten eerste, het betrokken gezin zal worden opgevangen in voorzieningen en omstandigheden aangepast aan de leeftijd van de kinderen, en dat, ten tweede, de familie bijeen zal kunnen blijven. Hoewel de Italiaanse overheid te kennen geeft dat gezinnen met kinderen als een bijzonder kwetsbare categorie worden beschouwd en normaal worden opgevangen in het SPRAR-netwerk, met waarborgen van opvang, voedsel, gezondheidszorg e.a., stelt het Hof vast dat er geen verdere details worden gegeven over de specifieke omstandigheden waarin de verzoekers zullen worden opgevangen.
In afwezigheid van specifieke en betrouwbare informatie met betrekking tot de specifieke opvang-voorziening, de materiële opvangomstandigheden en het behoud van de eenheid van het gezin, meent het Hof dat de Zwitserse overheden niet over voldoende waarborgen beschikken dat de verzoekers, bij overdracht naar Italië, zullen worden opgevangen op een wijze aangepast aan de leeftijd van de kinderen. Een overdracht zonder eerst deze individuele waarborgen te hebben ontvangen van de Italiaanse overheden, zou een schending betreffen van artikel 3 van het EVRM (EHRM 4 november 2014, nr. 29217/12, Tarakhel v. Zwitserland, par. 120-122).
 
De Raad benadrukt dat het bestaan van een reëel gevaar van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling wordt beoordeeld op grond van de omstandigheden waarvan de verwerende partij kennis had of had moeten hebben op het ogenblik van de bestreden beslissing (cf. mutatis mutandis: EHRM 4 december 2008, Y./Rusland, § 81; EHRM 20 maart 1991, Cruz Varas en cons./ Zweden, § § 75-76; EHRM 30 oktober 1991, Vilvarajah en cons./Verenigd Koninkrijk, § 107).
In haar verzoekschrift verwijst de verzoekster naar een rapport “Reception of female refugees and asylum seekers in the EU, Case study Germany” van februari 2016, gepubliceerd op de website www.europarl.europa.eu, waarin onder meer de overbevolking in de Duitse opvangcentra wordt aangekaart alsook de gevolgen van deze overbevolking voor de opvang van alleenstaande vrouwen en minderjarige kinderen. De gemachtigde verwijst in de bestreden akte naar het rapport van Michael
 
Kalkmann, "Asylum Information Database - National Country Report - Germany", up-to-date tot 16 november 2015 (het zogenaamde AIDA-rapport), waarvan een kopie is toegevoegd aan het administratief dossier. De Raad stelt evenwel vast dat de verwijzing naar dit rapport beperkt is tot de enkele vermelding dat Dublinterugkeerders in Duitsland geen problemen ondervinden om toegang te verkrijgen tot de procedure voor het bekomen van internationale bescherming (AIDA-rapport, p. 27, §5). Deze paragraaf handelt dan ook enkel over de toegang tot de asielprocedure, doch uit de verwijzing naar het AIDA-rapport in de bestreden akte blijkt niet dat de gemachtigde tevens de opvangvoorzieningen voor Dublinterugkeerders, en in het bijzonder voor de verzoekster als alleenstaande moeder met vijf minderjarige kinderen, heeft onderzocht.
 
De Raad wijst er tevens op dat hetzelfde AIDA-rapport waarnaar de gemachtigde verwijst en dat hij in extenso heeft toegevoegd aan het administratief dossier, duidelijk melding maakt van een aantal tekortkomingen op het vlak van de opvangvoorzieningen en –capaciteit voor asielzoekers in Duitsland. Zo stelt het AIDA-rapport dat ondanks de inspanningen, de capaciteit van de opvangstructuren veelal onvoldoende bleek in 2014 en 2015, zodat vele asielzoekers enkel konden worden gehuisvest in noodopvangvoorzieningen zoals sportzalen, kantoren, containers of tenten. De meeste initiële opvangcentra hebben een beleid dat alleenstaande vrouwen en families afzonderlijk worden gehuisvest, doch wegens de overbevolking kon dit beleid in de meeste centra niet in de praktijk worden omgezet in de afgelopen jaren (AIDA-rapport, p. 55, tweede en derde alinea). Ook in de zogenaamde collectieve opvangstructuren, waarbij eveneens in vele gevallen de toevlucht diende te worden genomen tot containers en appartementen, wordt een algemeen probleem van overbevolking waargenomen zodat in 2014 en 2015 duizenden asielzoekers dienden te verblijven in de noodopvangvoorzieningen. Tevens worden grote verschillen waargenomen in het opvangbeleid op het lokale en regionale niveau (AIDA-rapport, p. 55-56). Van belang is tevens dat in het algemeen wordt aangegeven dat er asielzoekers zijn die geen toegang hebben tot opvangaccommodatie omwille van een tekort aan opvangplaatsen (AIDA-rapport, p. 54) en dat tevens wordt vermeld dat er in de praktijk niet wordt onderzocht of kwetsbare personen specifieke opvangbehoeften hebben (AIDA-rapport, p. 58). De Raad benadrukt dat de gemachtigde niet onkundig kon zijn van deze tekortkomingen, voornamelijk te wijten aan het recente sterk verhoogde instroom van asielzoekers in Duitsland, nu hij zelf naar het rapport verwijst waarin deze worden aangekaart. De gemachtigde diende aldus op de hoogte te zijn van de algemene problematiek van opvangcapaciteit voor asielzoekers in Duitsland, en meer in het bijzonder van de aan de overbevolking gerelateerde tekortkomingen inzake aangepaste accommodatie voor gezinnen en andere kwetsbare personen. Uit de stukken van het administratief dossier blijkt voorts dat de gemachtigde tevens op de hoogte was van het specifieke profiel van de verzoekster als alleenstaande weduwe met vijf minderjarige kinderen.
 
Hoewel in de bestreden akte wordt gesteld dat de verzoekster in Duitsland de door de wet voorziene bijstand en opvang zal kunnen verkrijgen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de verzoekster en haar kinderen in hun hoedanigheid van verzoekers om internationale bescherming in Duitsland niet de nodige bijstand en zorgen kunnen verkrijgen, dient te worden opgemerkt dat dit standpunt niet concreet wordt onderbouwd aan de hand van enige onafhankelijke bron van informatie noch aan de hand van concrete garanties die in verzoeksters geval werden geboden door de Duitse autoriteiten. De vaststellingen in de bestreden akte zijn zeer algemeen van aard en uit de motieven van de bestreden akte kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat aan de boven vermelde redengeving enig daadwerkelijk onderzoek ten grondslag ligt naar de opvangomstandigheden voor asielzoekers bij een overdracht aan Duitsland. Nog minder geven de motieven van de bestreden akte er blijk van dat concreet werd onderzocht of de verzoekster en haar vijf minderjarige kinderen zulke specifieke noden hebben op materieel, fysiek of psychologisch vlak dat er sprake is van een extreme kwetsbaarheid die noodzaakt dat in casu bijkomende concrete en individuele waarborgen moet worden verkregen over de specifieke omstandigheden waarin de verzoekster zal worden opgevangen in Duitsland zoals omschreven in het arrest Tarakhel (EHRM 4 november 2014, nr. 29217/12, Tarakhel v. Zwitserland; EHRM 13 januari 2015, nr. 51428/10, A.M.E v. Nederland).