Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 130.817 - 3-10-2014

Samenvatting

De bestreden beslissing werd, zoals hierboven uiteengezet, genomen in toepassing van artikel 47/1 vreemdelingenwet. Samen met de verzoeker stelt de Raad dan ook vast dat op het eerste gezicht noch artikel 6 van het delegatiebesluit, noch enige andere bepaling van dit besluit zoals het van toepassing was op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissing verwijst naar een bepaling van de vreemdelingenwet of naar enige andere bepaling op grond waarvan kan worden besloten dat aan een attaché van de Dienst Vreemdelingenzaken de machtiging zou zijn verleend om beslissingen te nemen inzake aanvragen op grond van artikel 47/1 van de vreemdelingenwet. De Raad dient dan ook te concluderen dat de bestreden beslissing op het eerste gezicht werd getroffen door een daartoe niet bevoegde ambtenaar.    
In casu staat buiten betwisting dat de verzoeker een aanvraag heeft ingediend om een verblijfsrecht te bekomen als een ander familielid van een burger van de Unie, zoals bedoeld in artikel 47/1 van de vreemdelingenwet. Hierboven is gebleken dat de akte waarbij deze aanvraag wordt geweigerd, op het eerste gezicht is getroffen door een daartoe onbevoegde ambtenaar. Eenieder ziet onmiddellijk in dat de tenuitvoerlegging van een akte die is genomen door een onbevoegde en die dus op het eerste gezicht nietig is, aan de verzoeker een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou berokkenen. De onbevoegdheid van de steller van de akte raakt de openbare orde. Het is in die omstandigheden niet te verantwoorden dat de verzoeker hiervan schade zou ondervinden. Het nadeel dat aan de verzoeker wordt berokkend door hem op gedwongen wijze te verwijderen naar zijn land van herkomst, is dan ook evident ernstig en moeilijk te herstellen.
Het voorzien van een verblijfsprocedure voor twee categorieën van familieleden van de burger van de Unie waarbij dezelfde formele, procedurele en inhoudelijke vereisten worden gehanteerd en die bij positief gevolg uitzicht geeft op een zelfde verblijfsrecht, lijkt op het eerste gezicht niet te verzoenen met een regeling die erin zou voorzien dat de ene categorie bij een negatieve beslissing wel beschikt over een van rechtswege schorsend annulatieberoep terwijl de andere categorie hierover niet zou beschikken.
In de huidige stand van het geding en gelet op artikel 47/2 van de vreemdelingenwet lijkt het dan ook dat artikel 39/79, § 1, tweede lid, 7° van de vreemdelingenwet zo moet worden begrepen dat ook tegen de beslissingen tot weigering van de erkenning van het verblijfsrecht aan andere familieleden van een burger van de Unie zoals bedoeld in artikel 47/1 van de vreemdelingenwet, een van rechtswege schorsend beroep tot nietigverklaring open staat bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.