Raad van State - 232.612 - 20-10-2015

Samenvatting

De verzoekende partij stelt echter terecht dat de voorwaarde van stabiele, voldoende en toereikende bestaansmiddelen in artikel 40ter van de vreemdelingenwet wordt opgelegd aan “de Belgische onderdaan”. Het gaat om een voorwaarde die te dezen enkel in hoofde van de Belgische referentiepersoon wordt voorzien en daaraan wordt geen afbreuk gedaan door de inhoud van het huwelijksvermogensrecht, dat een heel andere finaliteit heeft.
 
In dit verband kan worden gewezen op het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2013 van 26 september 2013 waarin wordt verwezen naar “de aan de Belgische gezinshereniger opgelegde striktere inkomensvoorwaarden” (punt B.52.3), naar “de stabiele en toereikende bestaansmiddelen van de gezinshereniger” (punt B.55.2) en naar de inkomsten van “de Belgische gezinshereniger” (punten B.55.3 en B.55.4). Er is steeds sprake van de inkomsten van de Belgische referentiepersoon en niet van de vreemde echtgenoot-aanvrager. Daarentegen vermeldt het Grondwettelijk Hof in dat arrest wel dat artikel 11, § 2, eerste lid, 1°, van de vreemdelingenwet aldus moet worden geïnterpreteerd dat het “niet verbiedt dat de bevoegde overheid bij de verlenging van de verblijfstitel van de betrokken vreemdeling niet alleen rekening houdt met de inkomsten van de gezinshereniger maar ook met die van zijn gezinsleden, voor zover het niet om sociale bijstand gaat” (punt B.21.4). Hieruit volgt dat met de inkomsten van de familieleden van de Belgische gezinshereniger, waaronder de betrokken vreemdeling zelf, enkel rekening mag worden gehouden bij een hernieuwing van de verblijfstitel en niet bij de oorspronkelijk aanvraag.
 
In hetzelfde arrest vermeldt het Grondwettelijk Hof nog betreffende “het instellen van inkomensvereiste ten aanzien van de gezinshereniger die zijn echtgenoot bij zich wil voegen” dat “de bestreden inkomensvereiste beoogt te vermijden dat vreemdelingen die een verblijfsrecht willen verkrijgen in het kader van gezinshereniging, ten laste vallen van de overheid en […] een legitieme doelstelling [na]streeft” (punten B.64.7 en 64.8). Het Hof heeft het dus andermaal enkel over inkomsten van de Belgische referentiepersoon zelf.
 
Door in het bestreden arrest te oordelen “dat verweerder wel degelijk met de inkomsten van verzoeker rekening [had] moeten houden voor de beoordeling van het stabiel, toereikend en regelmatig karakter waarover de Belgische huwelijkspartner beschikt”, hoewel de aanvraag niet de verlenging van een verblijfstitel betreft, heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen derhalve artikel 40ter van de vreemdelingenwet geschonden. Het enige middel is in die mate gegrond en die vaststelling volstaat voor de cassatie van het bestreden arrest.