Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 98.002 - 27-02-2013

Samenvatting

Het BGV bevat ook een inreisverbod en de verwerende partij toont niet aan dat verzoeker geen belang heeft bij het aanvechten van dit inreisverbod. Deze bestreden beslissing is in rechte één en ondeelbaar. De component van het inreisverbod kan niet van het geheel van de bestreden beslissing worden afgesplitst. Daarom heeft verzoeker wel degelijk een belang bij zijn vordering tegen het geheel van de bestreden beslissing. Gezien artikel 74/11, § 1, eerste lid Vw. moet men bij het vaststellen van de duur van het inreisverbod rekening houden met de specifieke omstandigheden van elk geval. Artikel 74/11 Vw. is een omzetting van artikel 11  Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG. De parlementaire voorbereiding benadrukt hierover: “De richtlijn legt echter op dat men tot een individueel onderzoek overgaat (overweging 6), dat men rekening houdt met ‘alle omstandigheden eigen aan het geval’ en dat men het evenredigheidsbeginsel respecteert.” Artikel 74/11, §1 Vw. bevat geen motiveringsverplichting maar in dit geval kan men uit de beslissing niet afgeleiden waarom verzoeker een inreisverbod van drie jaar kreeg. Er werd geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Uit het administratief dossier en uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij op de hoogte is van verzoekers relatie met een Nederlands onderdaan en zijn huwelijksintenties. Uit de motieven die betrekking hebben op het inreisverbod kan men echter niet afleiden dat men met deze specifieke omstandigheden rekening heeft gehouden. De overheid legt onmiddellijk de maximumtermijn op en moduleert de duur niet. Daardoor geeft zij impliciet te kennen dat zij geen rekening heeft gehouden met bepaalde omstandigheden die eigen zijn aan het geval. Zij geeft geen blijk van het doorvoeren van een individueel onderzoek. Nochtans moet de DVZ wel een individueel onderzoek voeren gezien artikel 74/11, §1, eerste lid Vw.   Zoals hierboven gesteld is de bestreden beslissing in rechte één en ondeelbaar. Een ernstig middel werd aangevoerd betreffende het opgelegde inreisverbod. Bijgevolg moet, als aan beide andere cumulatieve voorwaarden voor de schorsing is voldaan, de bestreden beslissing in haar geheel te worden geschorst. De negatieve impact van het inreisverbod op de relatie van verzoeker met een Nederlands onderdaan die in België woont, is prima facie voor ieder redelijk denkend mens evident. Temeer nu uit de beslissing niet blijkt dat met de specifieke omstandigheden van het geval rekening werd gehouden. Bovendien vloeit uit de definitie van het inreisverbod, zoals vermeld in artikel 1, 8° Vw. voort dat de territoriale werking van het inreisverbod uitgebreid wordt tot het grondgebied van alle lidstaten. Daardoor worden de mogelijkheden voor verzoeker om zijn relatie met zijn Nederlandse partner elders in de Europese Unie, in het bijzonder in Nederland, verder te zetten, drastisch ingeperkt worden. Dit zet de ernst van het aangevoerde nadeel extra in de verf. De mogelijkheid in artikel 74/12 Vw. om de opheffing of de schorsing van het inreisverbod te vragen is eerder theoretisch van aard.