Verdrag van 1996 over ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderbescherming in werking op 1 september 2014

Op 1 september 2014 treedt het Verdrag van Den Haag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, in werking voor België.

Dit verdrag is opgemaakt in Den Haag op 19 oktober 1996. De Belgische instemming met dit verdrag op 5 mei 2014, is gepubliceerd op 22 augustus 2014, zodat het verdrag in werking treedt op 1 september 2014. Tegelijk past een uitvoeringswet het Wetboek Internationaal Privaatrecht en het Gerechtelijk Wetboek aan.

Waar in werking?

Het verdrag is reeds in werking in alle andere landen van de Europese Unie, behalve Italië. Daarnaast is het verdrag ook in werking in Albanië, Armenië, Australië, het Dominicaanse Republiek, Ecuador, Georgië (vanaf 1 maart 2015), Lesotho, Marokko, Monaco, Montenegro, Oekraïne, Rusland, Uruguay en Zwitserland.

Bekijk de volledige lijst van verdragsstaten

Voorrang op WIPR

Het verdrag heeft een breed toepassingsgebied en vervangt artikel 35 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht voor zover het gaat over de ouderlijke verantwoordelijkheid. De uitvoeringswet van 27 november 2013 maakt duidelijk dat dit verdrag, net zoals de Brussel IIbis-verordening, voorrang heeft op de bepalingen van het WIPR.

Toepasselijk recht

  • Het Wetboek IPR spreekt over ‘ouderlijk gezag’. Het verdrag definieert de ouderlijke verantwoordelijkheid breed: deze omvat niet alleen het gezag van de ouders en verblijf- en bezoekrechten, maar ook voogdij, plaatsing van kinderen en de kafala (artikel 1 en 3 Verdrag).
  • De hoofdregel blijft dat het recht van de gewone verblijfplaats van het kind van toepassing is.
  • Het verdrag bevat echter een regeling waardoor een ouder de ouderlijke verantwoordelijkheid nooit automatisch kan verliezen door een verhuis (artikel 16,3 Verdrag). Dit is vooral van belang voor ongehuwde vaders die in België wonen en waarvan de kinderen dan, met of zonder de vader, naar een ander land verhuizen. In vele landen, waaronder Nederland, krijgt een ongehuwde vader niet automatisch het ouderlijk gezag, maar moet hij daarvoor een extra administratieve of zelfs gerechtelijke stap zetten. Deze vaders behouden voortaan het ouderlijke gezag dat ze in België hadden.

Erkenning en tenuitvoerlegging

Praktisch is het van groot belang dat het verdrag de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over ouderlijke verantwoordelijkheid regelt.

  • Het gaat hier niet over de relaties tussen EU-landen onderling (die allemaal behalve Denemarken onder Brussel IIbis vallen).
  • Het gaat wel over de erkenning in België van beslissingen geveld in niet-EU verdragsstaten of in Denemarken, en over de erkenning in deze landen van Belgische beslissingen. Het wordt bijvoorbeeld voortaan gemakkelijker om een Belgische beslissing over de verblijfplaats van een kind te laten erkennen en tenuitvoerleggen in Marokko.
  • Zo draagt het verdrag ook bij om internationale kinderontvoering te voorkomen. Wanneer het land naar waar het kind zou worden ontvoerd de gezagsregeling in België erkent, dan kan dit een ontradend effect hebben voor ouders om hun kinderen wederrechtelijk naar dat land te nemen. Voor de erkenning van dergelijke beslissingen tussen EU-lidstaten blijft de Brussel IIbis-Verordening gelden.

Internationale bevoegdheid

Het verdrag bevat ook regels over internationale bevoegdheid.

De Brussel IIbis-Verordening blijft echter ook gelden op dit vlak, en heeft voorrang op de regels van het verdrag.