Verblijfsdocument strikt nodig om als familielid van Belg of Unieburger te mogen werken

Familieleden van Belgen of Unieburgers zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van arbeidskaart om te werken. De voorwaarden om vrijgesteld te worden van arbeidskaart staan opgesomd in artikel 2, 2° van het koninklijk besluit (KB) van 9 juni 1999 over de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.

Het Departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse overheid gaf recent toelichting bij haar standpunt over deze regelgeving sinds 17 juli 2013.

De regelgeving

Sinds 17 juli 2013 is de vrijstelling van arbeidskaart voor familieleden van Belgen of Unieburgers gebaseerd op het verblijfsdocument van de betrokkene, en niet meer op de familieband met de Belg of Unieburger. Zo geldt er een vrijstelling als de betrokkene in het bezit is van:

  • de bijlage 19ter en het attest van immatriculatie,
  • of de F kaart,
  • of de bijlage 35.

Zonder een van die verblijfsdocumenten is het familielid, volgens artikel 2, 2° van het KB van 9 juni 1999, niet vrijgesteld van arbeidskaart en kan hij niet werken als werknemer. Dit aspect van de tewerkstelling van buitenlandse werknemers is federale regelgeving gebleven, die door de gewesten toegepast moet worden.

Is werken tijdens een ‘tussenperiode’ toegestaan?

De vraag stelt zich of er verder gewerkt mag worden in ‘tussenperiodes’:

  • De F kaart is ingetrokken maar de beroepstermijn tegen die beslissing loopt nog.
  • Of het beroep is ingediend, maar de betrokkene wacht nog op de aflevering van de bijlage 35 door de gemeente.

Tot vóór de wijziging van 17 juli 2013 was het de praktijk van het Departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse Overheid dat er verder gewerkt kon worden tijdens de procedure van gezinshereniging.

Omdat de verblijfsdocumenten sinds 2013 expliciet opgenomen zijn in het KB van 9 juni 1999, moet de betrokkene voortaan effectief in het bezit zijn van een van de opgesomde documenten (in dit geval ofwel de F kaart, ofwel de bijlage 35) om te kunnen werken zonder arbeidskaart.

In de ‘tussenperiodes’ mag niet worden gewerkt. De voorwaarden van artikel 2, 2° van het KB van 9 juni 1999 worden immers niet meer vervuld: betrokkene is niet meer in het bezit van de F kaart en ook nog niet van de bijlage 35. Al is dat laatste vaak buiten zijn wil om.

Controle op de werkvloer tijdens een ‘tussenperiode’

Wanneer er op dat moment een controle gebeurt op de werkvloer, en de werknemer is niet in het bezit van een van de opgesomde verblijfsdocumenten, maakt de inspecteur een proces-verbaal op voor de werkgever.

Als de betrokkene nog geen bijlage 35 heeft, maar kan bewijzen dat een beroep is ingediend, kan de inbreuk vervallen. Hier is dus toch een soepele toepassing mogelijk. De arbeidsauditeur of de Cel administratieve geldboeten van het Departement Werk en Sociale Economie beslissen hierover.

Gevolgen in de praktijk

Deze strikte regeling maakt het in de praktijk niet gemakkelijk voor werknemers noch werkgevers: de job zal, tijdelijk, stopgezet moeten worden in een ‘tussenperiode’. Het is ook niet exact te voorspellen wanneer de betrokkene, als hij in beroep gaat, in het bezit zal zijn van de bijlage 35, want dat hangt af van gemeente tot gemeente. De kans bestaat dus dat de werkgever ondertussen op zoek gaat naar een nieuwe werknemer.

Meer info

Bron: Mailverkeer met het Departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse overheid, november en december 2015