RvV vernietigt weigering asiel omdat CGVS reële bescherming in eerste land van asiel onvoldoende onderzocht

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) vernietigt een weigering van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS). Het CGVS weigerde omwille van een eerder toegekende subsidiaire beschermingsstatus in Hongarije aan een asielzoeker van Palestijnse origine. Het CGVS meende dat er daardoor geen behoefte aan internationale bescherming meer was. Maar de RvV stelt vast dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat de man nog steeds over een geldige Hongaarse verblijfstitel beschikt.

De feiten

Een man van Palestijnse origine diende in België een asielaanvraag in. Het CGVS weigerde de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus omdat Hongarije de man al eerder de subsidiaire beschermingsstatus toekende. De man van Palestijnse origine ging in beroep bij de RvV tegen deze beslissing.

Beoordeling RvV

Het CGVS nam de weigeringsbeslissing ten aanzien van de man van Palestijnse origine op basis van artikel 48/5, § 4 van de Verblijfswet (Vw). Artikel 48/5, § 4 Vw bepaalt in een eerste lid dat er geen behoefte aan internationale bescherming is als de asielzoeker al in een eerste land van asiel reële bescherming geniet. Tenzij hij elementen naar voor brengt waaruit blijkt dat hij zich niet langer kan beroepen op de reële bescherming die het eerste land van asiel hem toekende of dat het land hem niet opnieuw tot het grondgebied toelaat. In een tweede lid bepaalt artikel 48/5, §4 Vw dat een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel wanneer een land de asielzoeker erkent als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of hij anderszins reële bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, als het land hem opnieuw tot het grondgebied toelaat.

Het CGVS weigerde de asielaanvraag omdat Hongarije de subsidiaire beschermingsstatus toekende en het CGVS niet over concrete indicaties beschikt dat het statuut van de man in Hongarije niet langer zou gelden. De man kon het CGVS ook niet overtuigen dat hij Hongarije verliet omwille van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De fundamentele rechten van de man zouden volgens het CGVS verzekerd zijn in Hongarije. Er zouden ook geen aanwijzingen zijn dat hij niet zou kunnen terugkeren naar Hongarije.

De RvV wijst erop dat het administratief dossier de geldigheidsduur van de verblijfsstatus van de man niet vermeldt. Ook de man zelf kon hier geen duidelijkheid over verschaffen. Het CGVS ondernam wel verschillende pogingen om bij de Hongaarse autoriteiten bijkomende informatie te verkrijgen over de geldigheid van de verblijfsstatus van de man. De RvV volgt de redenering van de advocaat van de man dat bij gebrek aan een antwoord van Hongarije het CGVS had moeten concluderen dat het niet over voldoende bewijsmateriaal beschikt om ervan uit te gaan dat de man nog steeds over een geldige verblijfsvergunning beschikt. Tal van omstandigheden kunnen ertoe leiden dat hij zijn verblijfsrecht verloor of dat de autoriteiten hem de subsidiaire beschermingsstatus ontnamen. De RvV besluit dan ook dat het CGVS niet voldeed aan de bewijslast. Het CGVS mag Hongarije dan ook niet beschouwen als een eerste land van asiel in de zin van artikel 48/5, § 4 Vw. Omdat het CGVS bijkomende onderzoeksmaatregelen moet nemen, vernietigt de RvV de beslissing van het CGVS.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen