RvV schorst uitvoering van terugdrijving asielzoeker naar Turkije wegens geen grondig onderzoek

In arrest nr. 162.694 van 24 februari 2016 schorst de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) de tenuitvoerlegging van een impliciete beslissing tot binnenkomstweigering met terugdrijving van een asielzoeker, bij een meervoudige asielaanvraag. De situatie van de verzoekende partij bij terugkeer naar Turkije werd niet grondig onderzocht door Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ).

De feiten

Een Iraanse vrouw kwam op 4 oktober 2015 in de luchthaven van Zaventem aan vanuit Antalya, Turkije, met een vals paspoort. Ze werd aangehouden door de grenspolitie en naar het gesloten centrum Caricole gebracht waar ze diezelfde dag een asielaanvraag indiende. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) weigerde de vluchtelingen- en subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen. Ook in beroep bij de RvV werd een beschermingsstatuut geweigerd. Zij diende nadien nog meerdere asielaanvragen in maar deze werden niet in overweging genomen door het CGVS.

Op 18 februari 2016 diende de Iraanse vrouw een zesde asielaanvraag in. Op dezelfde dag nam het CGVS een beslissing tot weigering van inoverwegingname van deze meervoudige asielaanvraag. Maar bij de zesde asielaanvraag werd geen bijlage 11ter, beslissing tot binnenkomstweigering met terugdrijving van een asielzoeker, afgeleverd. DVZ was hiertoe nochtans wettelijk verplicht.

UDN vordering tegen impliciete beslissing ontvankelijk

Op 18 februari 2016 werd een verzoekschrift ingediend om bij UDN de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van onder meer de impliciete beslissing van binnenkomstweigering met terugdrijving van een asielzoeker. De RvV nam aan dat er een impliciete beslissing tot binnenkomstweigering met terugdrijving van een asielzoeker bestond, en verklaarde de vordering tot vernietiging van de impliciete bijlage 11ter ontvankelijk. De RvV meent dat de Iraanse vrouw een effectief rechtsmiddel wordt ontzegd nu er ten aanzien van haar geen nieuwe bijlage 11ter werd genomen. Zolang deze niet wordt afgeleverd, kan zij haar nieuwe grieven niet laten onderzoeken. In dit geval waren haar grieven dat ze een onmenselijke en vernederende behandeling vreest bij een terugdrijving naar Turkije en Iran.

Het uiterst dringende karakter

Opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden ingewilligd moet zowel het uiterst dringende karakter, de ernst van de aangevoerde middelen, als het moeilijk te herstellen ernstig nadeel worden aangetoond.

Voor de RvV staat het uiterst dringende karakter van de vordering vast gezien de Iraanse vrouw zich in detentie bevindt en in dit geval het uiterst dringend karakter wettelijk wordt vermoed.

De ernst van de aangevoerde middelen

In een eerste en tweede middel voert de verzoekende partij de schending aan van de artikelen 2 en 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In een eerste onderdeel wordt uiteengezet dat de Iraanse vrouw een onmenselijke en vernederende behandeling dreigt te ondergaan bij een terugdrijving naar Turkije en in een tweede onderdeel wordt aangevoerd dat de vrouw een onmenselijke en vernederende behandeling dreigt te ondergaan bij terugdrijving naar Iran.

Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat een repatriëring naar Antalya voorzien was. Er kan dus worden aangenomen dat de DVZ de intentie heeft de Iraanse vrouw naar Turkije terug te drijven.

De RvV wijst erop dat de verzoekende partij op 18 februari 2016 een aantal rapporten heeft overgemaakt aan de DVZ ter ondersteuning van de vrees op een onmenselijke en vernederende behandeling, enerzijds ten aanzien van Turkije en anderzijds ten aanzien van Iran. De RvV geeft aan dat niet het CGVS maar wel de DVZ de documenten met betrekking tot de situatie in Turkije moet onderzoeken, nu deze stukken niet werden ingeroepen met betrekking tot de vrees van de Iraanse vrouw ten aanzien van haar land van herkomst maar wel ten aanzien van het land waarnaar ze zal worden teruggedreven in het kader van de Conventie van Chicago van 7 december 1944. Dit onderzoek lijkt op het eerste zicht niet te zijn gebeurd. Er blijkt geen rigoureus onderzoek van de aangebrachte documenten te hebben plaatsgevonden. De DVZ moet een zorgvuldig en grondig onderzoek doen naar de situatie waarin de verzoekende partij mogelijks terecht zou komen. De DVZ moet dus de algemene rapporten aangebracht door de verzoekende partij bestuderen om zich er van te vergewissen of deze al dan niet dienstig zijn in het geval van de verzoekende partij. De RvV acht artikel 3 EVRM daarom op het eerste gezicht geschonden.

Moeilijk te herstellen, ernstig nadeel

De RvV acht de aangevoerde schending van artikel 3 EVRM ernstig. Daaruit volgt dat aan de voorwaarde van het moeilijk te herstellen, ernstig nadeel is voldaan. Aan de drie cumulatieve voorwaarden om over te gaan tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de bestreden beslissing is aldus voldaan.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen