RvV bevestigt vroegere rechtspraak: ‘eerste land van asiel’ is niet van toepassing op EU-lidstaten

In een aantal gelijkaardige arresten (arrest nr. 166.825 van 28 april 2016 en arresten nrs. 167.019, 167.020, 167.026, 167.028 van 29 april 2016) heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) telkens de weigeringsbeslissing van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) vernietigd. Het CGVS laat in deze zaken na de vrees voor vervolging te beoordelen ten opzichte van het land van herkomst, Rusland. Het CGVS beschouwt Polen ten onrechte als zogenaamd ‘eerste land van asiel’. Volgens de RvV kan dit uitzonderingsconcept niet van toepassing zijn op lidstaten van de Europese Unie (EU). In deze zaken werd dus ten onrechte een uitzondering gemaakt op het principe dat de vrees voor vervolging beoordeeld moet worden ten opzichte van het land van herkomst. Hiermee bevestigt de RvV eerdere rechtspraak (arrest nr. 141.980 van 26 maart 2015).

De feiten

Deze zaken vertegenwoordigen 5 families van Tsjetsjeense origine met de Russische nationaliteit. Deze families hebben gemeen dat zij, weliswaar om diverse redenen, de Russische autoriteiten vrezen en dat zij tussen 2005 en 2008 naar Polen zijn gevlucht op zoek naar bescherming. In Polen vond elk van hen bescherming onder de vorm van ofwel subsidiaire bescherming ofwel een ‘tolerated stay’ permit. (Sinds 1 mei 2014 is deze ‘tolerated stay permit’ in Polen onderdeel van de terugkeerprocedure.) Geen van hen werd erkend als vluchteling. Om diverse redenen besloten deze families tussen 2009 en 2014 Polen te verlaten en in België asiel aan te vragen.

RvV analyse over het begrip ‘eerste land van asiel’

Artikel 48/5, §4 van de Verblijfswet (Vw) bepaalt dat er geen behoefte aan internationale bescherming is indien de asielzoeker reeds in een ‘eerste land van asiel’ reële bescherming geniet. Dit artikel is een omzetting van artikel 35 van de Europese richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) . Een land wordt volgens artikel 48/5, §4 Vw beschouwd als eerste land van asiel wanneer:

  • de asielzoeker in dat land erkend is als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten of
  • de asielzoeker in dat land reële bescherming geniet, geniet, met in begrip van het genot van het beginsel van non-refoulement mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.

Maar dit concept is niet van toepassing op EU-lidstaten. Dit vloeit voort uit art. 33, 2,b) Procedurerichtlijn dat stelt dat een asielverzoek als onontvankelijk kan beschouwd worden ‘wanneer een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 35, voor de asielzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd.’

Het CGVS zal onderzoeken of een derde land beschouwd kan worden als een ‘eerste land van asiel’ aan de hand van volgende criteria:

  • de asielzoeker heeft er de vluchtelingenstatus of een andere vorm van reële bescherming,
  • de geboden bescherming is er actueel en toereikend,
  • het non-refoulementbeginsel wordt er ten allen tijde gerespecteerd,
  • de asielzoeker wordt opnieuw tot het grondgebied van het land toegelaten.

Het is dan aan de asielzoeker zelf om tijdens het interview redelijke elementen aan te brengen die aantonen waarom hij niet langer beroep kan doen op de reële bescherming in geval van terugkeer naar het eerste land van asiel.

RvV analyse over niet-inoverwegingname asielaanvraag

In deze zaken meent het CGVS dat ook artikel 57/6/3 Vw kan worden ingeroepen. Dit artikel bepaalt dat het CGVS de bevoegdheid heeft om een asielaanvraag niet in overweging te nemen wanneer een andere lidstaat van de EU de vluchtelingenstatus heeft toegekend. De RvV stelt dat dit artikel strikt geïnterpreteerd moet worden. De beschermingsstatuten die door de Poolse asielinstanties in deze zaken werden toegekend aan de verzoekers, meer bepaald het verblijfsstatuut ‘tolerated stay’ en het statuut van subsidiaire bescherming, kunnen niet gelijkgesteld worden met de vluchtelingenstatus. Om die reden concludeerde de RvV dat art. 57/6/3 Vw niet kan worden ingeroepen door het CGVS.

De RvV erkent wel dat de Europese regelgeving, meer bepaald het hoger vermelde art. 33 Procedurerichtlijn de mogelijkheid voorziet om een asielaanvraag onontvankelijk te verklaren wanneer ‘internationale bescherming’ werd toegekend door een andere lidstaat, daaronder valt natuurlijk ook het statuut van subsidiaire bescherming. Maar deze bepaling werd nog niet omgezet naar Belgisch recht.

Artikel 48/5, § 4 Vw moet strikt geïnterpreteerd worden. Het artikel mag niet begrepen worden in die zin dat ze de lacune in de Belgische Verblijfswet kan opvullen in afwachting van de omzetting van artikel 33 van de Procedurerichtlijn.

Conclusie

Het concept ‘eerste land van asiel’ is dus niet toe te passen binnen de Europese Unie. Voor deze zaken moet de vrees voor vervolging dus beoordeeld worden ten opzichte van Rusland, het land van herkomst van de verzoekers. De RVV vernietigt de weigeringsbeslissingen van het CGVS en beveelt extra onderzoeksmaatregelen om na te gaan of er een gegronde vrees voor vervolging is ten opzichte van Rusland.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen