RvS: Belg mag ‘eigen’ bestaansmiddelen bij gezinshereniging bewijzen met ontvangen geldstortingen van familielid

In arrest nr. 254.820 van 20 oktober 2022 verduidelijkt de Raad van State (RvS) dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) bij gezinshereniging met een Belg rekening kan houden met inkomsten die de Belg op regelmatige en stabiele wijze ontvangt van een familielid, bv. via een domiciliëringsopdracht. Volgens de RvS gaat het dan kennelijk om ‘eigen’ bestaansmiddelen van de Belg ook al zijn ze ontvangen van een familielid. Uit recente rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) over langdurig ingezeten derdelanders volgt dat lidstaten inkomsten die door een derde ter beschikking gesteld worden, in principe in aanmerking kunnen nemen, óók zonder geldstortingen. Bijvoorbeeld het inkomen van de echtgenoot. Deze rechtspraak is onrechtstreeks ook van toepassing op gezinshereniging met een statische Belg. In tegenstelling tot de rechtspraak van de RvS is de herkomst van de bestaansmiddelen volgens het HvJ géén beslissend criterium. Wel moeten de bestaansmiddelen stabiel, regelmatig en voldoende zijn.

Gezinshereniging meerderjarige zoon met Belgische vader

Een meerderjarige zoon vraagt gezinshereniging met zijn Belgische vader. De vader heeft een invaliditeitsuitkering en ontvangt daarnaast, via domiciliëring, maandelijks een bedrag van 500 euro van een andere zoon. DVZ weigert de geldstortingen van de andere zoon in overweging te nemen bij de behoefteanalyse en weigert de aanvraag gezinshereniging wegens ontoereikende bestaansmiddelen. Volgens DVZ én de RvV kan met de geldstortingen van de broer géén rekening gehouden worden omdat de bestaansmiddelen afkomstig moeten zijn van de Belgische referentiepersoon zelf (en niet van een derde). Bovendien maakt de andere zoon geen deel uit van het gezin van de vader. De RvV verwerpt het beroep tegen de weigering, waarop de zoon een cassatieberoep aantekent bij de RvS.

RvS: geldstortingen van derden zijn géén uitgesloten bestaansmiddelen

Volgens de RvS mag de RvV nagaan of DVZ op wettige wijze oordeelde of de maandelijkse geldstortingen stabiel en regelmatig zijn. De RvV mag echter de ontvangen geldstortingen niet als dusdanig uitsluiten als bestaansmiddel, enkel en alleen omdat ze afkomstig zijn van een andere zoon van de referentiepersoon die geen deel uitmaakt van het gezin (van de referentiepersoon). Een dergelijke uitsluiting zou de artikelen 40ter en 42 Verblijfswet schenden. De referentiepersoon heeft de betrokken bestaansmiddelen effectief ontvangen waardoor het, blijkens de redenering van de RvS, ‘eigen’ bestaansmiddelen worden waarover de referentiepersoon vrij ‘beschikt’.

HvJ: herkomst bestaansmiddelen géén beslissend criterium

Volgens het Hof van Justitie is de herkomst van bestaansmiddelen bij gezinshereniging met een derdelander, géén beslissend criterium (HvJ 3 oktober 2019, nr. C-302/18, X/ Belgische staat). De bestaansmiddelen moeten dus niet noodzakelijk ‘eigen’ middelen zijn van de referentiepersoon, maar mogen van een derde afkomstig zijn. Wel moeten de bestaansmiddelen steeds vast, regelmatig en voldoende zijn. Daartoe moeten lidstaten de individuele situatie van de referentiepersoon concreet analyseren, en onderbouwen of zijn inkomsten al dan niet voldoende zijn en al dan niet een zekere bestendigheid en continuïteit vertonen zodat de aanvrager niet ten laste komt van het gastland. Toegepast op gezinshereniging vindt het HvJ daarvoor onder meer de volgende elementen relevant:

  • de (eventuele) familieband tussen de referentiepersoon en de verwant die bereid is hem financieel ten laste te nemen of bij te staan
  • de aard en bestendigheid van de inkomsten van de persoon die de referentiepersoon financieel ten laste neemt of bijstaat
  • het (al dan niet) juridisch bindend karakter van een verbintenis van een derde of familielid, om de referentiepersoon financieel ten laste te nemen of bij te staan. In zijn conclusie bij arrest nr. C-302/18 stelt de advocaat-generaal dat informele en vrijwillig aangegane verbintenissen tot tenlasteneming meestal niet juridisch afdwingbaar zijn, omdat
    • ze op elk moment herroepen kunnen worden
    • de looptijd en het bedrag van de verbintenis onvoldoende nauwkeurig en concreet zijn.

Volgens de advocaat-generaal zijn wel bestendig en continu: alimentatierechten, en inkomsten in het kader van een huwelijksvermogensstelsel. Dit zijn afdwingbare schuldvorderingen, zodat de lidstaten redelijkerwijs kunnen uitsluiten dat het familielid een last wordt voor de sociale bijstand (conclusie adv-gen bij HvJ 3 oktober 2019, nr. C-302/18, X/ Belgische staat, §§ 72-79).

Herkomst bestaansmiddelen ook bij gezinshereniging met statische Belg geen beslissend criterium

Omdat het de wil was van de Belgische wetgever om Belgen aan dezelfde voorwaarden voor gezinshereniging te onderwerpen als derdelanders, is de Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG) in het Belgische recht toepasselijk gemaakt op statische Belgen en moet artikel 40ter Verblijfswet richtlijnconformgeïnterpreteerd worden. Ook de bestaansmiddelenvoorwaarde in artikel 40ter Verblijfswet moet dus geïnterpreteerd en toegepast worden in lijn met de rechtspraak van het HvJ over de voorwaarde van bestaansmiddelen bij gezinshereniging met derdelanders. Dat de herkomst van bestaansmiddelen géén beslissend criterium is (zoals hierboven toegelicht) geldt dus evenzeer voor gezinshereniging met statische Belgen.

Rechtspraak RvS conform Unierecht?

Door vast te houden aan de eis dat de bestaansmiddelen eigen middelen moeten zijn van de Belgische referentiepersoon lijkt de rechtspraak van de RvS niet in overeenstemming te zijn met de rechtspraak van het HvJ. Volgens die rechtspraak kunnen geldstortingen van een derde (al dan niet familielid) in aanmerking komen, maar zal vooral het vaste, bestendige en regelmatige karakter doorslaggevend zijn (naast de toereikendheid): hoelang stort de broer al geld naar zijn vader? Hoe stabiel is het inkomen van de broer? Hoe waarschijnlijk is het dat de broer geld blijft storten in de toekomst? Ook zijn geldstortingen aan de referentiepersoon niet per se nodig voor het HvJ: mocht de broer deel uitmaken van het gezin van de vader en (financieel) bijdragen aan het huishouden, dan kunnen zijn inkomsten mee in overweging genomen worden bij de beoordeling van de bestaansmiddelen van de vader. Voor zover ze stabiel en regelmatig zijn.