Opvang afgewezen asielzoekers met minderjarige kinderen moet rekening houden met hun specifieke situatie

Volgens de Arbeidsrechtbank van Charleroi van 6 mei 2014 heeft een gezin afgewezen asielzoekers met minderjarige kinderen die behoeftig zijn, recht op aangepaste en gecontinueerde opvang. Een toewijzing aan het terugkeercentrum in Holsbeek is niet aangewezen als er geen garanties zijn dat de kinderen verder Franstalig onderwijs kunnen genieten.

Feiten

Een uitgeprocedeerd gezin met drie minderjarige kinderen vroeg aan het einde van hun opvang als asielzoekers een materiële opvang op basis van artikel 60 van de Opvangwet en het KB van 24 juni 2004. Om de periode te overbruggen tot de toewijzing aan een collectief centrum vroegen zij een verlenging van hun opvang als afgewezen asielzoeker omwille van bijzondere omstandigheden van menselijke waardigheid (artikel 7§3 van de Opvangwet). Het gezin had geen eigen middelen en kon nergens terecht met hun minderjarige kinderen. Fedasil weigerde deze verlenging. Er werd aan het gezin wel eerder een toewijzing aan het terugkeercentrum in Holsbeek gedaan, maar zij gingen hiertegen in beroep omwille van het feit dat hun kinderen steeds Franstalig onderwijs hebben gevolgd en dit abrupt zou worden stopgezet bij een transfer naar Holsbeek. Zij verzetten zich ook tegen de toewijzing aan Holsbeek omdat dit een terugkeercentrum onder het beheer van DVZ is.

Vonnis

Wat betreft de toewijzing aan Holsbeek is de rechter van mening dat deze beslissing niet gemotiveerd werd door Fedasil en dat er geen rekening werd gehouden met de specifieke behoeften van dit gezin, wat volgens artikel 4 van het KB van 24 juni 2004 verplicht is. De rechter zag hierin ook een schending van de motivatieplicht, volgens artikel 2 van de wet van 29 juli 1991 en artikel 7 en 13 van het Handvest van de Sociaal verzekerde van 11 april 1995.

Daarentegen is er volgens de rechter geen bezwaar in de Opvangwet te vinden tegen het feit dat het om een terugkeercentrum gaat en dat Fedasil het beheer daarvan overgelaten heeft aan DVZ. Artikel 2 van de Opvangwet voorziet immers dat er een toegang tot terugkeerprogramma’s moet verzekerd worden aan de opvanggerechtigden, en artikel 54 van de Opvangwet laat daarin partnerschappen toe. (Andere rechtbanken en ook de federale ombudsman oordeelden al anders, en vonden de opvangpraktijk in Holsbeek principieel onwettig.)

De Arbeidsrechtbank van Charleroi besluit het volgende:

  • Gezinnen in deze situatie kunnen de bestaande opvang niet als een verworven recht beschouwen. Zij kunnen niet kiezen waar ze onder het KB van 24 juni 2004 zullen opgevangen worden.
  • Fedasil moet rekening houden met elke specifieke situatie bij de keuze van het centrum. In dit geval gaf Fedasil onvoldoende garanties dat de kinderen Franstalig onderwijs zouden kunnen volgen.
  • Fedasil had de aanvraag tot verlenging niet mogen weigeren. Fedasil is de bevoegde instantie, zowel voor opvang van asielzoekers, als voor opvang van uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen die behoeftig zijn. De weigering van de verlenging van hun eerdere opvang verhinderde het gezin op een menswaardige manier haar rechten uit te oefenen onder het KB van 24 juni 2004.
  • De rechter veroordeelde Fedasil om het gezin op de vangen in toepassing van het KB van 24 juni 2004 in een centrum waar de kinderen Franstalig onderwijs kunnen volgen.

Fedasil werd al eerder veroordeeld wegens het niet motiveren van toewijzingen aan Holsbeek, en wegens het weigeren van een verlenging in afwachting van die toewijzing. Zie hieronder in de rubriek 'meer info'.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen