Omzendbrief over gezinshereniging na arrest GwH, en extra info van Kruispunt M-I

De nieuwe omzendbrief over gezinshereniging van 13 december 2013 geeft een overzicht van de standpunten van het Grondwettelijk Hof over gezinshereniging in het arrest nr. 121/2013. Ook bepaalt het de gevolgen daarvan voor aanvragen gezinshereniging. Bij enkele punten van de omzendbrief heeft Kruispunt M-I bijkomende informatie gekregen van het kabinet en de DVZ. Zo kunnen familieleden van een subsidiair beschermde die de afgelopen jaren onterecht geweigerd zijn nu een nieuwe aanvraag indienen.

In een vorig nieuwsbericht bespraken we al uitvoerig de inhoud van arrest nr. 121/2013. De omzendbrief herneemt grotendeels de inhoud van dat arrest.

Volgens de omzendbrief van 13 december 2013 zullen alleen de bepalingen in de Verblijfswet die vernietigd werden door het GwH, het voorwerp uitmaken van een wetswijziging. In principe gaat het om de volgende punten:

  • Er moet een uitzondering komen op de leeftijdsvereiste van 21 jaar voor de geregistreerde partner van een Unieburger.
  • Wanneer alleen een minderjarig kind van een Belg of van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner, gezinshereniging vraagt, geldt er geen voorwaarde van bestaansmiddelen.
  • Er moet een verblijfsprocedure komen voor “andere familieleden” van een Unieburger.

Voorlopig is er alleen een wetswijziging gepland over het laatste punt: het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake Asiel en Migratie (Kamer nr. 53K3239) voorziet de invoering van een verblijfsprocedure voor “andere familieleden” van een Unieburger.

Drie andere punten van de omzendbrief bespreken we hieronder wat grondiger:

Punt II.1.4: Bestaansmiddelen, huisvesting en ziektekostenverzekering niet vereist voor aanvraag gezinshereniging binnen het jaar na subsidiaire bescherming

In arrest nr. 121/2013 oordeelde het GwH dat familie van subsidiair beschermden en medisch geregulariseerden, die een aanvraag gezinshereniging indienen binnen het jaar na de toekenning van de status van subsidiaire bescherming of de medische regularisatie (en voor zover het niet gaat om gezinsvorming), vrijgesteld zijn van de voorwaarden van bestaansmiddelen, huisvesting en ziekteverzekering. Volgens het Hof geldt dit zowel voor familie van subsidiair beschermden of medisch geregulariseerden met een beperkt, als met een onbeperkt verblijfsrecht. De omzendbrief beaamt nu dat de tijdelijke vrijstelling van de voorwaarden geldt voor familie van een subsidiair beschermde of medisch geregulariseerde, ongeacht of diens verblijfstitel van beperkte dan wel van onbeperkte duur is.

Vóór het arrest van het GwH vond de DVZ dat alleen subsidiair beschermden met een onbeperkt verblijfsrecht konden genieten van dit voordeel.

Wat met dossiers van familie van subsidiair beschermden of medisch geregulariseerden met beperkt verblijfsrecht die vóór het arrest van het GwH (d.w.z. vóór 26-09-2013) onterecht geweigerd zijn door de DVZ? Omdat ze niet voldeden aan de voorwaarde van bestaansmiddelen, huisvesting of ziekteverzekering, terwijl die voorwaarden eigenlijk niet van toepassing waren op hen?

De omzendbrief geeft hierop geen antwoord, maar het kabinet van Staatssecretaris De Block en de DVZ lieten weten aan Kruispunt M-I dat aanvragen gezinshereniging die vóór 26-09-2013 (= datum van het arrest van het GwH) om die reden definitief geweigerd zijn (dus zonder een lopende beroepsprocedure) een nieuwe aanvraag kunnen indienen ook al is de termijn van één jaar intussen verstreken.

  • In de nieuwe aanvraag moet men verwijzen naar de eerste aanvraag die ingediend werd binnen het jaar na de toekenning van de status van subsidiaire bescherming of medische regularisatie en die (onterecht) geweigerd werd omdat niet voldaan was aan de voorwaarde van bestaansmiddelen, huisvesting of ziekteverzekering.
  • De DVZ zal je tweede aanvraag behandelen volgens de situatie waarin je je bevond op het ogenblik van je eerste aanvraag.
  • Belangrijke voorwaarde is wel dat je destijds een formele aanvraag gezinshereniging ingediend hebt (die geweigerd is). Als je nooit een aanvraag indiende kan je niet genieten van deze regeling. Zelfs als de reden waarom je geen aanvraag indiende was dat je wist dat de DVZ je aanvraag zou weigeren volgens zijn toenmalige praktijk.
  • Ben je destijds wel naar de diplomatieke post of gemeente geweest om een aanvraag in te dienen, maar kreeg je nooit een bijlage 15quinquies of bijlage 41bis (= bewijs van je formele aanvraag in het buitenland resp. België) omdat je nog niet alle vereiste documenten overmaakte (maar wel al een deel ervan)? Als je kan aantonen dat de diplomatieke post of gemeente een dossier voor je opstartte met het oog op het indienen van een aanvraag gezinshereniging, dan zou je ook kunnen genieten van bovenvermelde regeling.

Wat als het onmogelijk of zeer moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen, bijv. door een oorlogssituatie in het herkomstland of bijv. voor een minderjarig kind in een vluchtelingenkamp?

  • Als het onmogelijk of zeer moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen, raadt Kruispunt M-I aan om een herziening te vragen van de eerste beslissing. Een dergelijk "willig beroep" kan per mail of met een gewone brief aan de DVZ. Je moet dan wel bewijzen dat het onmogelijk of zeer moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen. Dat zal afhangen van de algemene moeilijke situatie in je land van herkomst maar op zich is dat niet voldoende: je moet proberen te bewijzen dat het voor jou persoonlijk onmogelijk of zeer moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen. Kruispunt M-I raadt aan om bijv. een verklaring toe te voegen van een NGO of een andere organisatie die je dossier opvolgt en die kan bevestigen dat het onmogelijk of zeer moeilijk is voor jou om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Punt II.2.5: Beëindiging verblijfsrecht wanneer er geen gezamenlijke vestiging meer is met de gezinshereniger?

Volgens de omzendbrief moet (alleen) artikel 42ter, § 1, eerste lid, 4° Verblijfswet zo geïnterpreteerd worden dat de zinsnede "of [er] [...] geen gezamenlijke vestiging meer [is]" niet slaat op de echtgenoot of gelijkgestelde partner, maar enkel slaat op de andere familieleden die een verblijfsrecht hebben verkregen in het kader van gezinshereniging.

De Verblijfswet laat toe dat de DVZ een einde maakt aan het verblijfsrecht van de echtgenoot, gelijkgestelde of geregistreerde partner van een Belg of Unieburger, wanneer “het huwelijk (…) wordt ontbonden of nietig verklaard, het geregistreerd partnerschap dat aangegaan werd, zoals bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, wordt beëindigd, of er is geen gezamenlijke vestiging meer”. Deze bepaling werd zo toegepast door de DVZ dat men het verblijfsrecht van de echtgenoot of partner beëindigde van zodra er geen gezamenlijke vestiging meer was, zelfs wanneer het koppel nog niet uit de echt gescheiden was of hun partnerschap nog niet officieel beëindigd. Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt dat de mogelijkheid om een einde te maken aan het verblijf omdat er geen gezamenlijke vestiging meer is, enkel slaat op andere familieleden dan de echtgenoot of partner. De omzendbrief bevestigt dat, maar alleen als het gaat om familie van een Belg of Unieburger dat zelf ook een Unieburger is. En dus niet als het gaat om familie dat zelf een derdelands onderdaan is. Deze stelling van de omzendbrief vindt ook steun in Raad van State arrest nr. 10.070 (c) van 19 november 2013.

Volgens Kruispunt M-I klopt die redenering niet en geldt de gewijzigde interpretatie van artikel 42ter ook voor artikel 42quater Verblijfswet. Uit rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (waarnaar het GwH zelf verwijst in overweging B.36.6) blijkt duidelijk dat een lidstaat géén einde mag maken aan het verblijfsrecht van een derdelands echtgenoot (en bij uitbreiding een derdelands partner) van een Unieburger, wanneer er geen gezamenlijke vestiging meer is, maar het koppel nog niet uit de echt gescheiden is (of hun partnerschap nog niet officieel beëindigd). Dat volgt uit HvJ 13-02-1985, 267/83, Diatta, punten 20-22, en HvJ 08-11-2012, C-40/11, Iida, punt 58. Het Grondwettelijk Hof heeft zich in arrest nr. 121/2013 op dit punt niet uitgesproken, hoewel de vraag uitdrukkelijk voorgelegd was door de verzoekers (het eenenveertigste middel in zaak nr. 5354, zie overweging B.38.1). Juridisch gezien is het niet nodig dat het GwH de rechtspraak van het Hof van Justitie bevestigt, opdat die laatste uitwerking zou hebben in de Belgische rechtsorde. België moet in alle gevallen het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, correct toepassen.

Punt II.3.2: Ruimere gezinshereniging met Belg die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer

Familie van een Belg die in het verleden reëel en daadwerkelijk zijn recht van vrij verkeer uitgeoefend heeft, en die nadien terugkeerde naar België, moet volgens de omzendbrief gezinshereniging vragen op basis van artikel 40bis Verblijfswet. De familie van de Belg moet samen met de Belg in een andere lidstaat van de Europese Unie verbleven hebben. De voorwaarden voor gezinshereniging in België mogen in zo’n geval niet strenger zijn dan de voorwaarden voor gezinshereniging die golden in de andere lidstaat.