Hof van Justitie: daadwerkelijk rechtsmiddel tegen verkeerde toepassing Dublin-criterium

Op 7 juni 2016 oordeelde het Hof van Justitie (HvJ) in twee prejudiciële antwoorden over de toepassing van artikel 27 van de Dublin III-verordening nr. 604/2013. Dit artikel handelt over het recht om tegen een overdrachtsbesluit een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen bij een rechterlijke instantie. In het kader van dit rechtsmiddel kan een asielzoeker inroepen dat de criteria voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat verkeerd werden toegepast.

Deze zaken gaan over asieloverdrachten vanuit Nederland en vanuit Zweden, en doen dus niet direct uitspraak over België.

De feiten (zaak C-63/15)

Op 4 maart 2014 diende Mehrdad Ghezelbash, een Iraanse man, in Nederland een asielaanvraag in. De man verkreeg van Frankrijk eerder al een visum, geldig van 17 december 2013 tot 11 januari 2014. De Nederlandse autoriteiten hebben Frankrijk dan ook op 7 maart gevraagd de betrokkene over te nemen op basis van artikel 12 van de Dublin III-verordening. Op 5 mei 2014 stemde Frankrijk in met het verzoek tot overname.

Op 20 mei werd de Nederlandse Staatssecretaris door de Iraanse man verzocht de asielaanvraag te behandelen in de verlengde procedure. Een asielzoeker wordt doorgestuurd naar de verlengde procedure wanneer er onvoldoende informatie is om een besluit te nemen voor de asielaanvraag. De Iraanse man wou in de verlengde procedure originele documenten voorleggen die aantonen dat hij van 19 december 2013 tot 20 februari weer terug was in Iran, nadat hij zich naar Frankrijk had begeven. Dit betekende volgens de man dat Frankrijk niet verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag.

Op 21 mei 2014 werd de asielaanvraag van de Iraanse man afgewezen. Hiertegen werd een beroep ingesteld op 22 mei 2014 bij de voorzieningsrechter van de rechtbank Den Haag. De voorzieningsrechter meende dat hij moet bepalen of de Iraanse man het recht heeft om de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag te betwisten nadat Frankrijk deze verantwoordelijkheid had aanvaard. Frankrijk heeft zich immers uitgesproken over het verzoek tot overname zonder op de hoogte te zijn geweest van de documenten van de Iraanse asielzoeker die zijn terugkeer naar Iran aantonen.

De rechtbank Den Haag heeft daarop de behandeling van de zaak geschorst en het HvJ verzocht om een prejudiciële beslissing over onder meer de volgende vraag:

  • Hoe ver strekt de reikwijdte van artikel 27 van verordening nr. 604/2013, al dan niet in samenhang met overweging 19 van die verordening?
  • Heeft een asielzoeker die pas na het overnameakkoord met de Dublin-claim is geconfronteerd en bewijsstukken overlegt die kunnen wijzen op de verantwoordelijkheid van de verzoekende lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek, op grond van artikel 27 het recht om een (effectief) rechtsmiddel aan te wenden tegen de toepassing van de criteria voor het aanwijzen van de verantwoordelijke staat?

Beslissing van het HvJ (zaak C-63/15)

Met betrekking tot deze vraag verwijst het HvJ naar artikel 27, lid 1, van de Dublin III-verordening dat bepaalt dat de asielzoeker het recht heeft tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

Er wordt ook verwezen naar overweging 19 van de Dublin III-verordening. Deze overweging bepaalt dat het ingestelde daadwerkelijke rechtsmiddel tegen overdrachtsbesluiten zowel betrekking dient te hebben op de toepassing van deze verordening als op de juridische en feitelijke situatie in de lidstaat waaraan de verzoeker wordt overgedragen.

Deze verwijzing heeft dus betrekking op de toetsing van de juiste toepassing van de in hoofdstuk III van de Dublin III-verordening genoemde criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Dat omvat ook artikel 12 van de Dublin III-verordening dat handelt over de verantwoordelijke lidstaat indien asielzoekers een verblijfstitel of visum verkregen hebben van een lidstaat.

Het HvJ duidt er ook nog op dat het Dublinsysteem een algemene ontwikkeling heeft doorgemaakt. De Uniewetgever heeft met de Dublin III-verordening niet alleen de betrekkingen tussen de lidstaten geregeld om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Ook heeft de Uniewetgever besloten de asielzoekers bij die procedure te betrekken door de lidstaten te verplichten hen te informeren over de verantwoordelijkheidscriteria en hen de gelegenheid te bieden gegevens te verstrekken aan de hand waarvan deze criteria op juiste wijze kunnen worden toegepast. Daarbij hoort ook het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit dat na de procedure eventueel wordt genomen.

Het HvJ verwijst ook nog naar overweging 9 van de Dublin III-verordening waarin bepaald wordt dat de Dublin III-verordening zowel beoogt de effectiviteit van het Dublinsysteem te verbeteren alsook asielzoekers beter te beschermen. Een restrictieve interpretatie van de omvang van het in artikel 27, lid 1 beoogde rechtsmiddel zou de verwezenlijking van die doelstelling in de weg staan.

Het HvJ besluit dan ook dat de Iraanse man op basis van artikel 27, lid 1 van verordening nr. 604/2013 een rechtsmiddel heeft tegen het genomen overdrachtsbesluit. Hij kan zich beroepen op het feit dat een verantwoordelijkheidscriterium van de verordening verkeerd werd toegepast. Het gaat dan met name over het artikel 12 genoemde criterium betreffende de afgifte van een visum.

Ook andere Dublin-regel (zaak C-155/15)

In een ander arrest (zaak C-155/15) van 7 juni 2016 oordeelde het Hof van Justitie dat een asielzoeker zich in het kader van een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit ook kan beroepen op het feit dat de regel voorgeschreven in artikel 19, lid 2, tweede alinea van de Dublin-verordening verkeerd werd toegepast.

De mogelijkheid om een rechtsmiddel in te zetten tegen een verkeerde toepassing van de Dublin III-verordening beperkt zich dus niet tot de verantwoordelijkheidscriteria in Hoofdstuk III.

Er kan ook een rechtsmiddel worden ingezet tegen de verkeerde toepassing van de regel die bepaalt dat de verplichtingen tot over- of terugname van een asielzoeker voor de verantwoordelijke lidstaat komen te vervallen indien de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten.

Beroep tegen Dublinbeslissing in België

In België is er tegen een Dublin-asielbeslissing geen schorsend beroep in volle rechtsmacht mogelijk, maar wel een annulatieberoep en eventueel een schorsingsberoep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). De RvV oordeelt in beroep dan niet ten gronde welke lidstaat verantwoordelijk is over de asielaanvraag, maar oordeelt wel over overtredingen van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, en overschrijding of afwending van macht.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen