Hof van beroep Antwerpen - 2016/AA/516 - 7-06-2017

Samenvatting

 Het OCMW stelt dat de woning waar de heer X in verblijft niet voldoet aan de normen van een gezonde woning en pas wanneer het pand voldoet aan de normen van een gezonde woning, zou hij niet meer als dakloze kunnen beschouwd worden.
 
De woning zou ongeschikt zijn omwille van de slechte reputatie van de huiseigenaar. Het pand zou ook gekend zijn als een plaats voor drugsdealers en prostitutie, het zou slecht onderhouden zijn en er zou geen conformiteitsattest voor zijn afgeleverd. Hieruit leidt het OCMW af dat de heer X nog steeds dakloos is omdat hij in een niet bewoonbaar verblijf zou wonen.
 
Vooreerst dient opgemerkt dat artikel 14, § 3 RMI-Wet geen voorwaarden stelt inzake de kwaliteit van de woning, maar enkel vereist dat de woning tot hoofdverblijfplaats dient. Door de kwaliteit van de woning als voorwaarde te stellen, voegt het OCMW derhalve een voorwaarde toe aan de RMI-wet.
 
(…)
 
Het OCMW laat gelden dat het tot taak heeft om een menswaardig bestaan te bieden en dat het binnen de perken van de beschikbare middelen deze oordeelkundig moet aanwenden, waarbij er aandacht is voor het evenwicht tussen gelijkberechtiging en individualisering.
 
Dit heeft evenwel niet tot gevolg dat het recht op een installatiepremie niet moet toegekend worden indien aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan.
 
(…)
 
De strijd tegen huisjesmelkerij is een terechte strijd, maar het niet toekennen van een installatiepremie is daartoe niet het juiste middel nu de wetgeving tot toekenning van deze premie hier niet in voorziet.