Grondwettelijk Hof - 42/2012 - 8-03-2012

Samenvatting

De subsidiaire beschermingsstatus betreft de personen die geen aanspraak kunnen maken op de vluchtelingenstatus maar die, om andere redenen dan die vermeld in de Conventie van Genève, internationale bescherming genieten omdat zij bij de terugkeer naar hun land van herkomst of naar het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven, een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 15 van de richtlijn 2004/83/EG en van artikel 48/4, § 2 Vw. Richtlijn 2004/83/EG vult de beschermingsregeling waarin de Conventie van Genève voorziet, aan met een subsidiaire beschermingsregeling. Personen die subsidiaire bescherming genieten, krijgen een verblijfstitel voor een minimumtermijn van één jaar die kan worden verlengd (artikel 24) en, tenzij anders is bepaald, gelden de bepalingen die de kenmerken van de internationale bescherming omschrijven zowel voor vluchtelingen als voor subsidiair beschermden gelden (artikel 20, lid 2). Artikel 28 van de voormelde richtlijn bevat een dergelijke andersluidende bepaling met betrekking tot de sociale bijstand aan subsidiair beschermden. Staten mogen die bijstand te beperken tot de meest fundamentele prestaties maar uit artikel 20, derde en vijfde lid volgt dat zij ook ertoe gehouden zijn rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen, wier belang primair in acht moet worden genomen bij de omzetting in nationaal recht. De mogelijkheid om hulpverlening voorzien voor subsidiair beschermden te beperken tot de meest fundamentele prestaties mag niet zo ver gaan dat geen enkele hulpverlening aan ouders wordt voorzien wanneer bij de nationale wetgeving in een dergelijke hulpverlening is voorzien. De gewaarborgde gezinsbijslag heeft het karakter van een residuair stelsel dat toegekend wordt na onderzoek van de bestaansmiddelen en dat werd ingevoerd om een grotere gelijkheid tussen kinderen te waarborgen. Het gaat dus om een fundamentele prestatie die de voormelde richtlijn wil waarborgen voor subsidiair beschermden. Door van die personen te eisen dat zij voldoen aan een verblijfsvoorwaarde die niet wordt opgelegd aan de vluchtelingen, doet de in het geding zijnde bepaling op discriminerende wijze afbreuk aan de rechten van de eersten. Art. 1, zesde en zevende lid Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag onbestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 28, lid 2, van de richtlijn 2004/83/EG.