Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 39350/13 - 30-06-2015

Samenvatting

Feiten: Dublinoverdracht naar Italië van Syrische asielzoeker met zware PTSS
 
Deze zaak gaat over de Dublinoverdracht van een asielzoeker naar Italië (zie zaak Tarakhel, T.Vreemd. 2015, 115; zaak A.M.E. t. Nederland, T.Vreemd. 2015, ***). In februari 2013 dient A.S., Koerd met Syrische nationaliteit, een asielaanvraag in Zwitserland in, waar twee zussen van hem verblijven. Op basis van een Eurodac-hit (zijn vingerafdrukken zijn in Italië genomen), beslissen de Zwitserse autoriteiten dat hij naar Italië moet terugkeren. Zussen zijn geen “familielid” in de zin van de Dublinverordening. De verzoeker dient een beroep in tegen de overdracht bij de Zwitserse administratieve rechtbank maar het wordt verworpen. Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens pleit hij dat een terugkeer naar Italië een schending van artikel 3 (verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling) en van artikel 8 (recht op privé- en gezinsleven) zou uitmaken.
 
Geen vernederende behandeling, geen schending van artikel 3
 
Uit een medisch attest blijkt dat de verzoeker aan een ernstige vorm van posttraumatische stressstoornis (PTSS) leidt, en dat de steun van zijn zussen absoluut noodzakelijk is om zijn emotionele stabiliteit te recupereren. Als de medische behandeling gestopt wordt, bestaat het risico dat A.S. misbruik maakt van alcohol of drugs en dat hij zelfmoord pleegt. Het Hof betwist de ernst van de ziekte niet maar verwijst naar zijn rechtspraak rond de terugkeer van ernstig zieke vreemdelingen naar hun land van herkomst. Het feit dat de uitwijzing de gezondheidstoestand van de betrokkene beïnvloedt, volstaat niet om een schending van artikel 3 EVRM op te leveren. Enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, zou er een schending van die bepaling aan de orde zijn. Bovendien herhaalt het Hof dat het Staten niet verboden is om vreemdelingen te repatriëren omdat ze zelfmoord dreigen te plegen, vermits concrete maatregelen genomen worden om de zelfmoord te vermijden. In casu merkt het Hof op dat de toestand van de verzoeker momenteel niet kritiek is en dat er geen aanwijzing bestaat dat de nodige behandeling niet beschikbaar zou zijn in Italië. Het gaat dus niet om een “zeer uitzonderlijk geval” in de zin van zijn strenge rechtspraak. Een terugkeer naar Italië zou dus geen schending van artikel 3 EVRM uitmaken.    
 
Geen schending van het familieleven, geen schending van artikel 8
 
Het Hof onderzoekt vervolgens de ingeroepen schending van artikel 8 EVRM (recht op familie- en privéleven). De verzoeker heeft geen familieleden in Italië en wordt in Zwitserland door zijn twee zussen gesteund. Hij vindt dat de Zwitserse autoriteiten hem samen met zijn zussen in Zwitserland moesten laten verblijven op basis van artikel 15§2 van de Dublin II Verordening (rekening houdend met zijn band van afhankelijkheid met zijn zussen). Volgens de verzoeker is die bepaling door Zwitserland geschonden en zijn overdracht naar Italië zou dus niet “bij de wet voorzien” zijn volgens artikel 8 §2 EVRM. Het Hof volgt deze redenering niet en – impliciet – weigert de manier te onderzoeken waarop de Zwitserse autoriteiten de humanitaire clausule van de Dublinverordening hebben toegepast. Het Hof beperkt zich tot de herhaling van de algemene principes van interpretatie van artikel 8 EVRM ten opzichte van migranten die geen vast verblijf hebben (zie zaak Jeunesse t. Nederland, TVV 2015/1, 42) en zegt dat die principes ook ten opzichte van asielzoekers gelden. Volgens het Hof rijst enkel de vraag of de Zwitserse autoriteiten de positieve plicht hadden om een verblijfstitel aan de verzoeker af te leveren op basis van artikel 8 EVRM. Het Hof herhaalt dar er in principe geen sprake is van familieleven tussen ouders en volwassenen kinderen of tussen broers en zussen tenzij ze bijzondere elementen van afhankelijkheid aantonen. Indien de betrokken persoon wist dat de verblijfssituatie irregulier of precair was op het ogenblik dat ze een gezin stichtten, dan schendt de verwijdering van het gezinslid in kwestie in principe slechts in uitzonderlijke omstandigheden het recht op gezinsleven. In casu heeft verzoeker in Zwitserland tijdelijk kunnen verblijven, namelijk enkel gedurende de Dublinprocedure. Zelfs als hij familiebanden en elementen van afhankelijkheid met zijn zussen zou kunnen aantonen, is er geen sprake van sterke familiebanden, gezien de korte duur van zijn verblijf in Zwitserland waar zijn aanwezigheid enkel gedoogd werd. Het feit dat zijn zussen een positieve rol spelen in zijn therapie werd al in het onderzoek in het kader van artikel 3 EVRM verworpen en doet volgens het Hof geen verdere vraag rijzen op vlak van artikel 8 EVRM. Zo komt het Hof tot de conclusie dat een terugkeer naar Italië evenmin een schending van artikel 8 met zich meebrengt.