Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 29217/12 - 4-11-2014

Samenvatting

De feiten: Afghaans gezin met zes kinderen met Dublinprocedure tussen Zwitserland en Italië
Dhr. Tarakhel, zijn vrouw en hun zes kinderen (verzoekers in deze zaak) zijn in juli 2011 per boot vanuit Turkije in Zuid-Italië aangekomen. Zij zijn Afghanistan ontvlucht verbleven jarenlang in Iran. In Italië hebben ze asiel aangevraagd onder een valse identiteit. Hun foto’s en vingerafdrukken werden door de Italiaanse autoriteiten in de gegevensbank Eurodac opgenomen. Na tien dagen in een opvangstructuur in Calabria, werden ze naar een opvangcentrum in Bari (hoofdstad van Puglia) getransfereerd. Na twee dagen hebben ze Bari verlaten richting Oostenrijk. Volgens het koppel waren de opvangomstandigheden heel slecht in Bari (gebrek aan hygiëne, gewelddadige sfeer…). In Oostenrijk heeft het gezin opnieuw asiel aangevraagd. Logischerwijze hebben de Oostenrijkse asielautoriteiten beslist om het gezin op basis van de Dublinverordening terug te brengen naar Italië. Vóór de overdracht zijn ze naar Zwitserland gevlucht, waar zij een nieuwe asielaanvraag indienden. Zwitserland is geen lid van de EU maar wel van de Dublinruimte. Na een korte procedure hebben de Zwitserse autoriteiten in januari 2012 besloten om het gezin Tarakhel naar Italië over te brengen. Twee beroepen voor de Zwitserse federale rechtbank werden verworpen. Vervolgens hebben de verzoekers het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gevat. In mei 2012, heeft het Hof aan de Zwitserse autoriteiten gevraagd om de overdracht niet uit te voeren totdat een beslissing ten gronde genomen wordt, als voorlopige maatregel (art. 39 van het procedurereglement).
Nodige garanties m.b.t. de concrete opvangomstandigheden
Het Hof herhaalt zijn eerdere rechtspraak (zie EHRM [GK], MSS t. België en Griekenland, januari 2011): artikel 3 EVRM (verbod tot foltering, onmenselijke en vernederende behandelingen) verplicht Staten niet om onderdak te bieden aan alle daklozen die zich op hun grondgebied bevinden. Dankzij de EU opvangrichtlijn, hebben alle EU lidstaten echter de plicht om een degelijke opvang voor asielzoekers te organiseren.
Om het risico van schending van artikel 3 EVRM te onderzoeken, buigt zich het Hof over de opvangcapaciteit en de opvangomstandigheden in Italië. Uit verschillende bronnen (verslag UNHCR, rapport van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, rapporten van NGO’s in Italië…) blijkt dat de Italiaanse autoriteiten vaak tekort schieten in de opvang van asielzoekers. Veel asielzoekers krijgen geen opvang, moeten zich op wachtlijsten inschrijven en moeten soms maanden wachten voordat een plaats vrij komt. Het Italiaanse opvangnetwerk (Sistema di protezione per richiedenti asilo e rifugiati of SPRAR) telde in 2013 9630 plaatsen terwijl meer dan 14000 asielaanvragen werden ingediend tussen januari en juni 2013. Verslagen van NGO’s beschrijven ook slechte leefomstandigheden, waarbij gezinnen soms gescheiden worden. In sommige opvangcentra worden gewelddadige feiten gerapporteerd. De situatie is echter niet zo erg als wat het Hof met betrekking tot de Griekse situatie in de zaak MSS vastgesteld had. Het Hof is dus niet van mening dat elke Dublinoverdracht naar Italië een schending van artikel 3 EVRM met zich meebrengt. Toch doet de situatie twijfels rijzen over de capaciteiten van de Italiaanse autoriteiten om hun plicht te vervullen. Men kan niet uitsluiten dat een groot aantal asielzoekers geen enkele opvang krijgen of in een overbevolkte of onbewoonbare opvangstructuur terecht komen.    
Vervolgens analyseert het Hof het individueel risico op mishandeling van de familie Tarakhel. Rekening houdend met de mankementen van het opvangnetwerk in Italië, moesten de Zwitserse autoriteiten vóór de overdracht voldoende garanties van Italië krijgen, zodat de opvangomstandigheden aangepast zijn aan de leeftijd van de kinderen en dat de familie niet gescheiden zou worden. Het Hof herhaalt dat asielzoekers een bijzondere bescherming verdienen en dat slechte en onaangepaste opvangomstandigheden ernstige trauma’s kunnen veroorzaken bij kinderen, met een schending van artikel 3 EVRM als gevolg. Opvallend is dat het Hof niet beslist dat de overdracht van de familie Tarakhel in casu artikel 3 zou schenden. Een overdracht zonder voldoende garanties, en niet een overdracht op zich, zou deze bepaling schenden volgens het Hof.
Het arrest Tarakhel geeft ook de gelegenheid om de verschillende aanpak van het risico op vernederende behandelingen bij Dublinoverdrachten te vergelijken tussen het Hof van justitie van de EU en het Europees Hof voor de rechten van de Mens. Volgens de EU rechters van Luxemburg mag een Dublinoverdracht enkel niet uitgevoerd worden bij “tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen” (HvJ, N.S. t. Secretary of State for the Home Department, C‑411/10 en C‑493/10, 21 december 2011). In de zaak Tarakhel, lijkt het Hof van Straatsburg te beslissen dat een Dublinoverdracht verboden is als asielzoekers een geïndividualiseerd en ernstig risico op vernederende behandeling in het Dublinland aannemelijk maken, zelfs als er geen sprake is van “tekortkomingen in het systeem”. Het Hof lijkt hier de redenering van een Britse gerechtelijke beslissing waarnaar het arrest verwijst te volgen. De verdere rechtspraak van beide Europese hoven zal verduidelijken of dat verschil meer dan cosmetisch is.     
In hun afwijkende opinie, verklaren drie rechters dat Zwitserland volgens hen artikel 3 EVRM niet geschonden heeft, rekening houdend met de informatie van de Italiaanse overheid aan hun Zwisterse collega’s waaruit bleek dat de familie Tarakhel in Bologna onderdak zou gevonden hebben. De meerderheid van de rechters vereist extra garanties van Zwitserland, met name gedetailleerde en betrouwbare informatie over het exacte adres van de opvangstructuur, de gepastheid van de opvang in het kader van de leeftijd van de kinderen en het respect voor de familie-eenheid. De drie rechters vinden die extra garanties te veeleisend ten opzichte van Zwitserland.