Arbeidsrechtbank Brussel - 13/13014/A - 19-12-2013

Samenvatting

De eisende partij is moeder van een Belgisch kind en kreeg in die hoedanigheid een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden. Zij is dus geen “familielid van een onderdaan van een lidstaat”. Voor de interpretatie van artikel 57quinquies moet het immers gaan om een vreemdeling die de nationaliteit heeft van een lidstaat van de Europese Unie, volgens de definitie van het artikel 40, § 2 Vreemdelingenwet, die een verblijfsrecht heeft van minder dan drie maanden of van meer dan drie maanden wanneer hij als werknemer of werkzoekende België is binnengekomen. 
Als we artikel 57quinquies OCMW-wet zouden lezen zoals het OCMW van Brussel dat doet, zou elke Belg ook onder het begrip “onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie vallen. Elke Belg die maatschappelijke dienstverlening zou vragen, zou geen recht hebben tijdens de eerste drie maanden van zijn verblijf. Men kan het geval voor ogen hebben van de Belg die naar het buitenland is gegaan en terugkeert naar België, bij uitbreiding de vreemdeling die Belg is geworden, gezien het OCMW van Brussel overweegt dat een verblijf van 15 jaar in België niet verhindert om artikel 57quinquies toe te passen. 
Dergelijke interpretatie heeft geen betekenis en beantwoordt niet aan het doel van artikel 57quinquies ingevoegd in de OCMW-wet in toepassing van artikel 24, tweede lid Richtlijn Vrij Verkeer zoals ze blijkt uit de parlementaire voorbereidingen. Dat mevrouw de verblijfstitel gekregen heeft op basis van de algemene categorie “familielid van een Europees burger” kan niet volstaan om artikel 57quinquies op haar toe te passen.